Afb. 2
Zandgrond met een zeer donker gekleurde boven-
grond (Allg, A12g) en daaronder grijs zand met
veel roestvlekken (Clg)Een karakteristiek beeld
van een beekeerdgrond.
(Foto Stiboka R29-23)
stellen. Dit kan gebeuren door op regelmatige afstanden het bodemprofiel te bestuderen aan de wand van
kuilen of door het veelvuldig uitvoeren van boringen met een speciale grondboor (afbeelding 3). Bij het
karteren van bodemgrenzen is het een gelukkige omstandigheid dat de uitwendige krachten, die de bodem-
vorming veroorzaken, ook van beslissende invloed zijn op de vorm van het landschap Daaronder dient
men dan te verstaan alle facetten van het bodemoppervlak met alles wat erop staat. Het is dus niet alleen
het reliöf, maar ook het verkavelingspatroon, het voorkomen of ontbreken van sloten en greppels, de be-
groeiing en het bodemgebruik, dat vooral in het verleden sterk gebonden was aan de bodemgesteldheid.
Zelfs het verloop van oude wegen en de plaats van oude boerderijen is van belang. Afbeelding 4 geeft een
zeer geschematiseerd beeld van het verband tussen bodem en landschap.
Uit het voorgaande is duidelijk, dat de bodemkarteerder vele bodemgrenzen in het veld kan waarnemen aan
bepaalde aspecten van het landschap (zie ook afbeelding 5 en 6), en dat hij zulke grenzen met een vrij grote
mate van nauwkeurigheid op zijn topografische basiskaart kan aangeven.
Als de bodemkundige geen steun vindt in landschappelijke kenmerken, zal de begrenzing van de bodemeen-
heden geheel afhankelijk zijn van boringen. De enige mogelijkheid is dan de grenzen tussen de boringen te
leggen, zoals in afbeelding 7 is gebeurd. De nauwkeurigheid van de bodemgrens wordt nu geheel bepaald
door de boringsdichtheid, die op haar beurt weer samenhangt met de kaartschaal. Wil men een bodemgrens
20
KB 24