dan te gering. In zulke gevallen hanteert de bodemkarteerder alle middelen van de kartografie om zo mo- gelijk toch een indicatie te geven, t.w. overdrijving (vgl. de wegbreedte op topografische kaarten) en het gebruik van een "oppervlakteloze" signatuur (vgl. torens en molens op topografische kaarten). In sommige gevallen kan ook het ruimer stellen van de omschrijving van bepaalde eenheden het probleem van de onzuiverheden verminderen. Dit gaat echter steeds gepaard met een zeker verlies aan informatie over de eigenschappen van de eenheden. Een voorbeeld möge dit verduidelijken. Op de bodemkaart, schaal 1 50 000 worden in een bepaald geval in de zeeklei 4 zwaarteklassen van de bovengrond onderscheiden (zie onderstaande tabel). In rivierkleigronden blijkt in een overeenkomstige situatie het onderscheiden van de 25%-lutumgrens grote moeilijkheden te geven. Het karteren van die grens zou een grote waarnemingsdichtheid eisen en dan nog vrij onnauwkeurig zijn, omdat vele van de betrokken gronden in de bovengrond ca. 25% lutum hebben. Daarom worden in dat geval slechts 3 lutumklassen gebruikt, zonder een grens bij 25% lutum. Afzetting Lutumklasse van de bovengrond zeeklei 8 - 17 17 - 25 25 - 35 >35 rivierklei 8-17 17-35 >35 percentage deeltjes 0,002 mm. Nu rest nog de vraag hoe groot het percentage onzuiverheden is, dat men per kaartoppervlak kan ver- wachten. In het algemeen kan hierop geen exaet antwoord worden gegeven. De mate en de belangrijkheid van de onzuiverheden hangen sterk af van het landschap. In een zandgebied met een vrij "onrustig" relief zal het percentage onzuiverheden vrij groot zijn; in het gebied van de Alblasserwaard met een zeer gelei- delijk over het veen uitwiggend kleidek zullen de onzuiverheden klein en van weinig betekenis zijn. In alle bodemkundige handboeken wordt gesteld dat het percentage onzuiverheden maximaal 15% van de oppervlakte van elk kaartvlak mag bedragen. Het weinige onderzoek, dat in Nederland en in de USA is ge- daan, wijst in de richting van het dubbele, d. w.z. maximaal ca. 30%. Wat wordt er nu gedaan, als de karteerder tot de bevinding kqmt dat het percentage onzuiverheden ontoe- laatbaar groot wordt? In dat geval omgrenst men het te onzuivere vlak en geeft men de samenstellende eenheden ervan aan, zonder een beeld te geven van de ligging van die eenheden ten opzichte van elkaar. Soms zal men kunnen volstaan met het aangeven van twee eenheden; in andere gevallen zijn het er drie of meer (afbeelding 12). Dergelijke combinaties van eenheden dragen de naam samengestelde kaarteen- heden of associaties. Ze worden op de bodemkaart door een bijzondere kleurstelling aangegeven, bijv. door verticale banden in de kleuren van de samenstellende eenheden. De conclusie uit het voorgaande zou men kunnen weergeven met een variant op de bekende uitspraak van de Schilder Karel Appel; "Ze rotzooien maar wat an". Dat zou echter onrecht doen aan de karterende bodemkundigen. Immers, in de hele wereld wordt door hen - geleerd door schade en schände - een aan- vaardbaar stuk bodemkundige kartografie geleverd. Dit gebeurt nog grotendeels zonder een deugdelijk uitgewerkte theoretische achtergrond, maar met een ervaringskennis, vergelijkbaar met die van een ouderwetse timmerman. De bodemkundige kartografie heeft dan ook veel meer overeenkomst met zijn schietlood en zijn winkel- haak dan met een moderne, door een ponsband gevoede, volautomatische coördinatograaf KB 24 27

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kaartbulletin | 1970 | | pagina 29