We kijken nog even in de letterproef en zien daarin bijvoorbeeld van het lettertype Univers een aantal pagi- na's met verschillende letters. We zien voorbeelden van vette, halfvette, normale, magere, smalle of smalvette letters, elk weer onderscheiden in romein (rechte) en cursief (schuine), die echter allemaal de- zelfde typenaam dragen. Bij elkaar noemt men dit een letterfamilie omdat alle letters daarin dezelfde ken merken vertonen en goed bij elkaar passen. Niet ieder lettertype bestaat uit een volledige letterfamilie: soms komen er maar twee "familieleden" voor Voor teksten in kaarten zijn de uitgebreide families het aantrekkelijkst omdat daarmee veel onderscheidin- gen mogelijk zijn, terwijl de kaart toch niet rommelig wordt. We zullen later zien dat er aan kaartletters echter nog andere eisen gesteld moeten worden. Het corps De grootte van de letters wordt aangeduid met het corps Zo zien we voorbeelden van hele kleine letters in corps 6 (met kapitalen van ongeveer 1, 5 mm hoog), van letters in corps 8 (2 mm); corps 10 (2, 5 mm); corps 12 (3 mm); corps 16, 24, 36 en soms zelfs corps 48 en 72 (wel 20 mm hoge kapitalen). Een enkele keer komen ook tussenmaten voor, zoals corps 5, 7, 9, 14, 18, 20, 28 e.d. Voor de verklaring van deze corpsverschillen moeten we in de zetterij een loden letterstaafje gaan bekijken (zie tekening). Zo'n staafje heeft een vaste hoogte waardoor alle letters in hetzelf- de vlak komen te liggen. Op dit staafje staat het lettertje in hoog-reliöf, waarvan gedrukt kan worden, net als bij een Stempel het geval is. Elke letter is niet even breed en ook de staafjes moeten daarom in breedte verschillen: verge- lijk bijvoorbeeld de 1 en de m. Ook de grootte van de letters kan verschillen en dat bepaalt de dikte van de staafjes: het "corps" zegt men. De tekstregels moeten immers dichter bij el kaar kunnen staan wanneer de letters kleiner zijn. De lettergrootte wordt daarom altijd aan- gegeven met de corpsmaat van het loodstaafje. De maateenheid waarmee al deze afmetingen worden gemeten is de typografische punt. Dit puntenstelsel is veel ouder dan ons metrieke stelsel en het is duo-decimaal of twaalfdelig. Het is afkomstig van de franse lettergieter Didot die, in de achttiende eeuw, de franse voet als ijkmaat gebruikte. Twaalf punten vormen ödn augustijn, ookwelcicero genoemd, wat ongeveer overeenkomt met 4, 5 millimeter. Er gaan 2660 punten in een meter, zodat öön punt 0,376 millimeter groot is. (1 cicero is eigenlijk 11 punten). De lettergrootte wordt bepaald door de dikte of het corps van het loodstaafje. Letters in corps 12 wil dus zeggen dat zij op loodstaafjes staan van 12 punten dik, zodat de regels op 12 punten afstand van elkaar ko men te staan. Aangezien er tussen de regels nog wat wit (ruimte) moet blijven, zal een hoofdletter in corps 12 geen 4, 5 mm hoog kunnen zijn, maar ongeveer 3 millimeter (ongeveer 1/4 van de corpsmaat). De regel- tussenruimte is dan circa 1, 5 millimeter. Voor het meten van augustijnen en punten bestaan speciale maat- latjes, de "cicerolatjes". Een letterstaafj a= letterbeeld b=corps c=kerf d= letterhoogte e= baard f vlees g= talud 32 KB 25

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kaartbulletin | 1971 | | pagina 34