Vaaggronden De oudste engen liggen in het algemeen op de overgang van de Veluwe naar de Gelderse Vallei. Zij zijn veelal verbonden met 'loo'-namen. De latere engontginningen hebben zieh uitgestrekt tot in de Gelderse Vallei, waar zij veel voorkomen in verbinding met 'laar'-namen. Het betreft veelal ontginningen uit het begin van de 14e eeuw, die zieh toen verplaatsten van de hoge naar de läge gronden. Dat komt ook tot uiting in de verbouwde Produkten. Rogge werd meer en meer vervangen door haver en gerst, zoals o.a. uit rekeningen uit die tijd blijkt. Een nieuwe opleving in de ontginningsactiviteiten was eerst weer mogelijk, toen na invoering van de kunst- mest aan het einde van de 19e eeuw de bedrijven niet langer afhankelijk waren van de hoeveelheid geprodu- ceerde aardmest en (later) van de instandhouding van de heidevelden. Vooral de vochtige heidevelden zijn na de eerste wereldoorlog op grote schaal ontgonnen, zodat daar nu nog slechts restjes van over zijn. De gevormde bodems In het voorgaande is vluchtig beschreven hoe het landschap in het excursiegebied is ontstaan. Daarbij is duidelijk gebleken dat de omstandigheden en de gebeurtenissen van plaats tot plaats konden verschillen, maar dat er ook gebieden zijn aan te wijzen met een gelijksoortige ontwikkelingDe omstandigheden en gebeurtenissen hebben hun sporen in de grond achtergelaten. Het eindresultaat is een bodem, die verschil- lend is ontwikkeld naar gelang de bodemvormende factoren: moedermateriaal, klimaat, relief, grondwatei biologische en menselijke activiteit en de tijd, verschilden. Uitgaande van de effecten, die de bodemvormende factoren in de grond hebben teweeggebracht, is een inde ling van de Nederlandse gronden gemaakt. Deze is beschreven in het »Systeem van bodemclassificatie voor Nederland' door De Bakker en Schelling (1966)Deze indeling is zodanig, dat zij kon dienen als basis voor de legenda van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1 50 000. We zullen de verschillende gronden glo- baal bespreken, voor zover zij voor de excursie van belang zijn (afb. 5). (Gronden zonder duidelijke bodemvorming of met een te zwakke bodemvorming. - Duinvaaggronden: vaaggronden in zandgebieden die geen hydromorfe kenmerken hebben.* Het zijn voornamelijk hoog opgestoven stuifzanden. Vlakvaaggronden: vaaggronden in zandgebieden die duidelijke hydromorfe kenmerken hebben. Het zijn voornamelijk uitgestoven laagten in stuifzandgebieden. E erdgronden (Gronden met een duidelijke donkere bovengrond, een eerdlaag.) Beekeerdgronden: zandgronden met alleen een eerdlaag en met hydromorfe kenmerken anders dan roestvlekken binnen 35 cm diepte. - Gooreerdgronden: zandgronden met alleen een eerdlaag en met hydromorfe kenmerken anders dan roestvlekken, die binnen 35 cm diepte beginnen. - Broekeerdgronden: zandgronden met alleen een venige bovengrond of tussenlaag. - Enkeerdgronden: zandgronden met een eerdlaag die dikker is dan 50 cm en eventueel met andere bodem- horizonten. Zij worden verdeeld in läge en hoge gronden naar de ligging ten opzichte van het grondwater. Hydromorfe kenmerken zijn verschijnselen in de grond, die ontstaan zijn onder invloed van het grond water. KB27 11

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kaartbulletin | 1971 | | pagina 13