De stuwwal Ede-Wageningen bestaat uit grofzandige, grindhoudende holtpodzolgronden. Zij zijn veelal be-
bost met overwegend naaldhout. De läge gronden van de Gelderse Vallei zijn voornamelijk zwarte beekeerd-
gronden in fijn lemig dekzand. Zij liggen in gras. De opgaande begroeiing längs de perceelsgrenzen wordt
uitsluitend gevormd door loofhout, vooral elzen. De zwarte beekeerdgronden liggen in doorlopende laagten.
In het kaartbeeld geven zij dan ook het ontwateringspatroon aan.
Even buiten Wageningen ligt een rechthoekig blok van herontgonnen gronden, dat door zijn vorm duidelijk
de menselijke ingreep verraadt. Aan de oostzijde van de weg liggen läge enkeerdgronden die zijn ontstaan
bij de uitbouw van de eng van Bennekom, in het läge natte gebied.
Het läge natte terrein waarin de weg ligt, wordt enige malen onderbroken door hogere zandruggen. Het zijn
de armen van paraboolduinen die ontstonden in de Oudere Dryastijd (Maarleveld en van der Schans, 1961).
Zij liggen overwegend in de riehting west-noordwest - oost-zuidoost, een gevolg van de destijds heersende
windrichting (afb. 7). Men moet zieh voorstellen, dat duinlichamen zieh in de Gelderse Vallei hebben ver-
plaatst van west naar oost. Aan de uiteinden bleef veel zand in de begroeiing van struiken hangen, maar het
duinlichaam zelf verstikte de vegetatie in zijn baan. Zo kregen de duinen een paraboolvorm, met de holle
zijde naar de wind gekeerd (afb. 8) (Maarleveld, 1958). Uiteindelijk zijn de meeste duinen doodgelopen
tegen de rand van de Veluwe. De armen van de paraboolduinen lopen nu als ruggen van west naar oost. De
meeste zijn niet meer gaaf, maar zijn door winderosie sterk aangetast in de Jongere Dryastijd.
Deze dekzandruggen, drogere plaatsen in een nat gebied, hebben van oudsher de bewoning aangetrokken
(Van Oosten Slingeland, 1958). Het zijn de stroken met de oude boerderijen, oude wegen en oude bouwlan-
den. Zij zijn dan ook bedekt met enkeerdgronden, die niet alleen op, maar ook een eindje buiten de eigen-
lijke ruggen zijn aangelegd. In het kaartbeeld van de enkeerdgronden komen deze dekzandruggen duidelijk
te voorschijn, maar in een iets overdreven vorm. De strakke steile buitenzijde van de ruggen valt meestal
samen met de begrenzing van de enkeerdgronden, de vlakkere gedeelten van de ruggen zijn veel grilliger
begrensd. Daar is de bedekking met enkeerdgronden vaak perceelsgewijs, dus hoekig. Sommige läge dek
zandruggen zijn pas in een laat Stadium in cultuur genomen. Er zijn gewoonlijk humuspodzolgronden in
gevormd onder een begroeiing met veel eiken. De bovengrond is minder sterk opgehoogd met aardmest dan
de hoge dekzandruggen die enkeerdgronden dragen. Het ophogingsdek is vaak 30 - 50 cm dik, waardoor zij
worden ingedeeld bij de laarpodzolgronden.
Uitstappunt Ede-Veldhuizen
Bij Ede ligt, in de strook die de overgang vormt van de Gelderse Vallei naar de Veluwe, in het verlengde
van een brede dekzandrug de buurschap Veldhuizen. Het ontstaan en de geschiedenis vertonen veel over-
eenkomst met die van de buurschap Maanen, die werd beschreven door Van Oosten Slingeland (1958).
Veldhuizen is opgenomen in het uitbreidingsplan van Ede en er is en wordt volop gebouwd.
In een diepe rioleringssleuf was het mogelijk een beeld te krijgen van de bodemgesteldheid ter plaatse. Het
zandpakket bestaat uit dekzand, waarin op enige meters diepte een lösslaag voorkomt, die moeilijkheden
gaf bij de bronbemaling. Daarboven bevindt zieh Jong dekzand, bestaande uit zwaklemig, fijn zand van uni
forme korrelgrootte. Het is goed gesorteerd (windafzetting)Direct onder het oorspronkelijke maaiveld is
gedurende het Holoceen een veldpodzolgrond ontstaan, die vrijwel geheel werd verstoord bij de ontginning
tot cultuurland.
De directe omgeving van het excursiepunt was al in cultuur in de Romeinse tijd. In de nabijheid zijn name-
lijk grondsporen gevonden van inheemse Romeinse boerderijen, met bijbehorende scherven van aardewerk.
Over deze bewoningssporen heen liggen oude akkers die dateren van vöör de ophoging met aardmest (Van
Es, 1969). Het proces van de ophoging is vermoedelijk na ca. 700 na Chr. begonnen.
16
KB27