cm-m.v.
geen monsters ontvangen
T«
■y.y
T«
i
60 80 100%
0 0.2
zware
mineralen
0.2 0.4% zware mineralen
toermalijn
metamorf
granaat
accessorisch
hoornblende augiet
epidoot saussuriet
opaak
Afb.10 Voorkomen en verdeling van zware mineralen in de fraotie 210-150 ym van een
moderpodzolgrond (links) en een humuspodzolgrond (rechts)
Karakteristiek voor de holtpodzolgronden is het voorkomen van een maximum in het aluminiumgehalte in
de G-horizont, gewoonlijk in het onderste deel daarvan. Het terrein is bedekt met een grazige heide, die
ondanks intensief bezoek van recreanten goed in stand blijft, en niet wordt doodgelopen. We schrijven dit
toe aan de gunstige bodemgesteldheid.
Waar in het läge gebied het fluvioglaciale materiaal aan de oppervlakte ligt, zijn daarin haarpodzolgronden
ontstaan. We menen dat dit een gevolg is van de aard van het moedermateriaal, dat leemarm en ook mine
ralogisch veel armer (afb. 10, rechts) is dan het materiaal van de stuwwal. In de vlagen dekzand die op het
fluvioglaciale materiaal voorkomen, zijn vooral holtpodzolgronden ontstaan. Deze zanden zijn voor een
deel van de stuwwal afgewaaid. Zij zijn daardoor betrekkelijk rijk aan gemakkelijk verweerbare mineralen,
rijker dan de meeste dekzanden uit de Gelderse Vallei.
In noordoostelijke richting ligt op een vlaag dekzand in het fluvioglaciale gebied een complex oude cultuur-
gronden, omzoomd door stuifzanden. Het is het gebied van Kreel en Ginkel. Het grondwater staat er zo
hoog, dat het op enige plaatsen ondiepe plassen vormt. Het was een ideale plaats voor de oude ontginners-,
water binnen onmiddellijk bereik en voldoende hogere grond voor akkers. Het gebied is dan ook vermoede-
lijk reeds in de ijzertijd in cultuur genomen. Bij de camping van de Ginkel is een urnenveld gevonden. De
onderzijde van de oude bouwlanden bleek volgens een C14-datering te stammen van omstreeks het begin
van de jaartelling. De naam Kreel houdt verband met de vroegere begroeiing met struikgewas van dit ge
bied.
20 KB27
cm-m.v.
0
5
25
20 40 60 80 100