standen, bevatten in het geheel geen ijzer. Ze worden hydropodzolgronden genoemd (suborde).
Als ze onder droge omstandigheden zijn ontstaan, zitten er dünne huidjes van ijzer rondom de zandkorrels.
Ze heten dan xeropodzolgronden
Op groepsniveau zijn beide suborden onderverdeeld naar de dikte van de humushoudende bovengrond. Een
dikte van 30 - 50 cm wijst op een vrij oude ontginning (enkele eeuwen geleden) en daarmee op de aanwezig-
heid van een mestdek. Dit is voor het vochthoudend vermögen van de gronden en daarmee voor de kwaliteit
van groot belang. De hydropodzolgronden met zo'n mestdek heten laarpodzolgronden. Een laar is
een open piek in een bos. De naam wijst op een middeleeuwse ontginning die meestal in wat lagere (dus
nattere) gebieden voorkomt. Op plekken die met de veldnaam laar worden aangeduid, zijn veel podzolgron-
den met een matig dikke, humushoudende bovengrond aangetroffen. Vandaar de keuze van de naam.
De haarpodzolgrond is een xeropodzolgrond met een dünne humushoudende bovengrond. Het is de
klassieke grond van onze hoge heidevelden en de ontginningen die daarop - meestal pas in deze eeuw -
hebben plaatsgevonden. De naam 'haar' komt veel voor op de hoge zandgronden in het midden en oosten
van Nederland. In dergelijke gebieden zijn de omstandigheden meestal gunstig geweest voor het ontstaan
van de podzolgronden die we met deze naam aanduiden.
Orde 3
Brikgronden worden gekenmerkt door een inspoelingslaag, waarin het ingespoelde materiaal niet uit
humus bestaat zoals bij de podzolgronden, maar uit klei. Zij komen alleen voor in de oudere zwaardere
gronden, zoals de löss in Zuid-Limburg, omdat voor de vorming van een kleiinspoelingslaag zeer veel
tijd nodig is. Daarom ontbreken ze in onze jonge zee- en rivierkleigronden.
De meeste brikgronden zijn ontstaan bij diepe grondwaterstanden. Zij zijn egaal bruin (suborde xero-
brikgronden). Deze worden op groepsniveau niet nader onderverdeeld. De meest voorkomende xero-
brikgrond is de radebrikgrond. Het woord rade is verwant met 'rooien' en wijst op een ontginning
waarbij bos is gerooid. Vele plaatsnamen in Zuid-Limburg gaan uit op rade: Kerkrade, Doenrade, Amsten-
rade, enz.
Orde 4
Alle gronden die door menselijke activiteit zijn opgehoogd en een humusdek van tenminste 50 cm hebben,
worden tot de eerdgronden gerekend. Er is een aparte suborde onderscheiden om het bijzondere ka-
rakter van deze gronden te accentueren, namelijk de suborde dikke eerdgronden. De zandgronden
hiervan heten enkeerdgronden, naar de Gelders/Overijsselse naam van deze meestal zeer oude
bouwlanden. In Drente wordt van essen gesproken, in Brabant van akkers. Naar de kleur van het dek zijn
op subgroepsniveau zwarte en bruine enkeerdgronden onderscheiden.
De overige minerale gronden zonder inspoelingslaag met een zeer donkere bovengrond die dunner is dan
50 cm behoren eveneens tot de eerdgronden. De hoge humusgehalten wijzen erop, dat deze gronden vaak
onder natte omstandigheden zijn ontstaan. Er zijn dan ook veel hydroeerdgronden en maar weinig
xeroeerdgronden Op groepsniveau worden zand-en kleigronden onderscheiden. Tot de hydro-
z and e e r dg r ond en behoren de zwarte beekeer dgronden zij hebben roest en grijze vlekken,
die al in de zwarte bovengrond beginnen. Het zijn läge zandgronden, die veelal in en längs beekdalen
liggen.
Tezamen worden deze podzolgronden met inspoeling van zgn. amorfe humus wel humuspodzol-
gronden genoemd
KB 29
17