Van de hydrokleieerdgronden noemen wij de leekeerdgronden die een donkere bovengrond hebben van 15 - 30 cm dikte en geheel uit stevige klei bestaan. Ze liggen veelvuldig in de droogmakerijen. De naam leek is vrii willekeurig gekozen. Het is een watemaam die vooral in Zuid-Holland voorkomt. Orde 5 De meeste gronden uit de zee- en rivierkleigebieden zijn nog zo jong, dat er weinig gevolgen van bodem vorming in te onderscheiden zijn. Zij behoren dan ook tot de orde van de vaaggronden. In de zeeklei zijn zij afgezet als slappe modder, die bij droogvallen langzamerhand overgaat in een min of meer begaan- bare 'grond'. Dit proces wordt wel rijping of initiale bodemvorming genoemd. Gronden die nog in dit begin- stadium verkeren, zoals de buitendijkse gronden längs de Zeeuwse strömen en de gronden in pas droogge- vallen IJsselmeerpolders zijn in een afzonderlijke suborde ondergebracht, namelijk in de initiale vaaggronden. De meest slappe, meestal onbegroeide 'gronden'behoren tot de subgroep van de slik- vaaggronden. De naam slik is ontleend aan de onbegroeide, buitendijkse gebieden die in Zeeland en het westen van Noord-Brabant met deze naam worden aangeduid (o. a. Slikken van de Heen). Na bedijking en drooglegging verändert rijpt') de slappe modder vrij spoedig tot een stevige grond. Daar- bij klinkt de grond in en scheurt, waardoor lucht kan toetreden. De kleur verändert dan van zwart in grijs en er ontstaan roestvlekken. Dergelijke gronden behoren niet meer tot de initiale poldervaaggronden. Zij zijn ondergebracht in de tweede suborde, namelijk die van de hydrovaaggronden. De volledig ge- rijpte hydrokleivaaggronden waarin geen veen voorkomt, worden poldervaaggronden ge noemd. De naam behoeft nauwelijks toelichting. De meeste polders bestaan uit deze gronden. Een poldervaaggrond kan op den duur door verdergaande bodemvorming zijn kenmerken als hydrokleivaag- grond gaan verliezen. Dan gaat hij over in een andere groep namelijk die der xerokleivaaggronden. Daarvoor moeten de roestvlekken tot ten minste 50 cm verdwenen zijn. Dit wordt veroorzaakt door een intensieve menging van de grondlagen door allerlei bodemdieren, vooral wormen. Daardoor verliest de grond ook tot op zekere diepte de voor poldervaaggronden zo kenmerkende gelaagdheid. Er is slechts een subgroep onderscheiden, namelijk die der ooivaaggronden. Deze gronden worden vrijwel uitsluitend gevonden op de hoge oeverwallen van de grote rivieren. Daar vindt men ook veel plaats- en perceelsnamen die eindigen op ooi(j) of oy, zoals Poederoijen en Waddenoijen. De duinen en stuifzanden zijn zo jong, dat er nog geen bodemvorming van betekenis heeft plaatsgevonden. Het zijn uiteraard droge gronden, die daarom behoren tot de xerozandvaaggronden en wel tot de sub groep van de duinvaaggronden. De naam spreekt voor zichzelf. 5. Besluit De nieuwe indeling van de Nederlandse gronden die bij de Stichting voor Bodemkartering in gebruik is, be- oogt een zo uniform mogelijke weergave van de bodemgesteldheid op bodemkaarten. De kenmerken, waar- naar wordt ingedeeld, zijn nauwkeurig omschreven en ontleend aan de grond zelfDe gebruiker van bodem kaarten is daardoor in staat zieh te orienteren over de eigenschappen van de verschillende bodemeenheden. De nieuwe, systematische naamgeving is een uitdrukking van dit streven naar normalisatie van de indeling. De Stichting voor Bodemkartering meent dat daarmee de bruikbaarheid van bodemkaarten voor velerlei toepassingen wordt vergroot. 6. Literatuur Bakker, H. de, 1966. De subgroepen van het systeem van bodemclassificatie voor Nederland. Boor en Spade XV, 25 - 40. 18 KB 29

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kaartbulletin | 1972 | | pagina 20