RIENSTRA 1
DE ALGEMENE RIVIERKAART
met 3 figuren
Lange tijd heeft het gemis aan betrouwbare kaarten, waarop in voldoende mate in
details de werkelijke toestand der rivieren was aangegeven, een efficient rivierbeheer
vrijwel onmogelijk gemaakt. Wel werden voor bepaalde doeleinden incidenteel kaarten
gemaakt, maar deze waren meestal te primitief samengesteld, onvolledig en onvoldoende
voor het voeren van een goed rivierbeheer. Eerst bij de beschikking van de Minister van
Binnenlandse Zaken van 15 april 1829 no 114a werd besloten tot het doen vervaar-
digen van „behoorlijke rivierkaarten van de Hoofdrivieren van het Rijk, zoals de Rhijn,
da Leck, de Waal, de Maas en de Scheide van derzelver intrede in het Nederlandsche
grondgebied tot aan zee".
De metingen en berekeningen werden uitgevoerd door ingenieurs van de Algemene
Dienst van de Rijkswaterstaat. In 1864 waren alle rivierkaarten gereed, met inbegrip
van die van de (Gelderse) IJsel en de Hollandsche IJsel. De kaarten werden getekend
op schaal 1 5 000, door het topografisch bureau van het Departement van Oorlog op
steen gegraveerd op schaal 1:10 000.
Behalve enkele richtlijnen vermeld in bovengenoemde ministeriele beschikking werd
geen speciale instructie opgesteld. Vermoedelijk hebben de ervaringen die tijdens de
uitvoering werden opgedaan, geleid tot een bepaalde werkwijze.
Als grondslag voor de metingen diende de triangulatie van Generaal K Layenhof
(in het gebied van de Boven Maas die van Franchot) aangevuld met punten van de
tweede en derde rang. De punten van de derde rang werden zo gekozen dat de rivieren
bedekt waren met een net van driehoeken waarop de terrestrische metingen konden
worden gebaseerd. Het kaartwerk werd getekend in de projectie van Bonne en werd
uitgegeven in 7 series, bevattende 107 bladen, waarvan 7 voor 2 van de series. Opge-
meten werden de wederzijdse bandijken, de uiterwaarden en de rivieroevers met de
zieh daarop bevindende voorwerpen die van belang geacht werden voor efficient
rivierbeheer. Het binnendijkse terrein werd in kaart gebracht (voorzover dat nodig
geoordeeld werd) door verkleining van de kadastrale kaarten. De kaarten bevatten geen
hoogtecijfers. Wel werden de resultaten van dieptepeilingen (om de km) vermeld.
Vrijwel direct na het gereedkomen bleek dat de kaarten, door de vele veranderingen
die de rivieren in de loop der jaren hadden ondergaan, niet meer aan het gestelde doel
voldeden. In 1871 werd daarom besloten tot een herziening. Nu echter verscheen van de
hand van de ingenieur van de Waterstaat J. W. Welcher een uitvoerige instructie. Het
gevolg is geweest, dat de nieuwe kaarten veel meer details bevatten dan de oude,
dat er bijv. hoogtecijfers op voorkomen en dat aan de hand van meer intensieva
peilingen dieptelijnen in de rivieren getekend konden worden. Ook nu weer werd
gebruik gemaakt van de triangulatie van Krayenhof en werden de kaarten getekend
in de projectie van Bonne. Evenals de eerste keer werd het binnendijkse terrein, nu
ter breedte van 500 m vanuit de bandijken, in kaart gebracht door verkleining van
de kadastrale kaarten. Voorts werden op iedar blad vermeld de grootte van de hoeken
en de lengte van de zijden van de driehoeken van het driehoeksnet, een staat van ge-
1 Ir S. Rienstra, Hoofdingenieur van de Rijkswaterstaat.