THEORETISCHE EN PRAKTISCHE KARTOGRAFIE In de inleiding van zijn belangwekkend artikel 'Moderne werkmethoden in de prak tische kartografie' 1 stelt C. Koeman het voorstel ter discussie om een onderdeel van de kartografie voortaan als „praktische kartografie" aan te duiden, nl. de reproductie- techniek. Een discussie hierover is inderdaad niet overbodig, want zou men de voorge- stelde terminologie aanvaarden, dan zou een heel veld van praktische beoefening van de kartografie buiten dit begrip worden gebannen, en men vraagt zieh af met welke naam dit gebied dan wel zou moeten worden aangeduid. Omschrijft men in een weten- schap of techniek een bepaald deel van de beoefening als 'praktisch' dan ligt het voor de hand dat het overige deel als het 'theoretische' wordt beschouwd. Daarmee is nog niet gezegd dat nu ook het omgekeerde geldt: tegenover het begrip 'theoretisch', dat vaak geen scherpe grens heeft met 'algemeen', kunnen immers, al naar de wetenschap waar het om gaat, allerlei andere categorieen worden gesteld: experimenteel (in de phy- sica), systematisch (in de biologie), vergelijkend (in de volkenkunde) en andere meer. Maar als tegenstelling tot 'praktisch', wat dit dan ook möge omvatten, blijft niet veel anders over dan 'theoretisch' 2 of hoogstens 'algemeen'. Men moet echter eerst nagaan of er wel zoiets als een 'theoretische kartografie' be- staat. Volgens Imhof 3 is dit wel het geval, maar als men ziet wat hij opnoemt als onderwerpen van deze theoretische kartografie, waaraan trouwens nog andere kunnen worden toegevoegd, dan zijn het eerder algemene beginsalen en regels die aan de prak tische uitvoering ten grondslag liggen en blijkt het dus iets geheel anders te zijn dan een fundamentele wetenschap als de theoretische fysica. Men zou dan ook beter van 'algemene' dan van theoretische kartografie kunnen spreken, als de laatste term niet al enigszins was ingeburgerd. De grens tussen het praktische en algemene deel blijkt nu niet te liggen tussen de reproduktietechniek en de overige kartografie, maar door alle takken van de kartografie heen te lopen, al is de grens vaak vloeiend en onscherp. Alvorens deze grens op te zoeken een opmerking over nog een andere grens, nl. die tussen kartografie en geodesie. Hier ligt het grensgebied dat meestal 'karteren' wordt genoemd, of ook: opnemen, opmeten. Dit behoort, in tegenstelling tot sommige op- vattingen en ondanks de naam, meer tot de geodesie, de landmeetkunde, dan tot de kartografie. De voornaamste vraagstukken immers zijn van meettechnische aard en niet in de eerste plaats die van de weergave, die bij uitstek het gebied van de kartografie vormen. De resultaten van een opneming, een 'kartering' kunnen eventueel neergelegd worden in een lijst van cijfers, van coördinaten, die wel het basis-materiaal vormen voor een kaart maar nog geen kaart zijn in de eigenlijke zin van het woord 4. Wel heeft ook een geodetische opneming, als deze tenminste geschiedt terwille van een te maken kaart, een nauwe relatie met de kartografie, want de latere kaart bepaalt meestal wat er in het terrein gemeten zal worden en met welke nauwkeurigheid, dus op welke wijze. Zodra de opgemeten gegevens tot een kaart worden verwerkt, dus in de tweede faze van dit 'karteren', is men in het domein van de kartografie gekomen; gaat de op neming direct met het maken van de kaart gepaard, zoals vroeger bij planchet-werk 1 Dit Tijdschrift, 1958, p. 1-18. 2 Ook Jan Romein kan tegenover de door hem afgezonderde theoretische geschiedenis niet veel anders stellen dan de 'praktische', die dan vrijwel de gehele eigenlijke geschiedbeoefening omvat (Tussen Vrees en Vrijheid, Amsterdam 1950, pp. 23, 27). E. Imhof, Aufgaben und Methoden der theoretischen Kartographie (Pet. Geogr Mitt 100 1956, pp. 165-171). 4 Geödeten hebben wel eens de neiging om ook een verzameling coördinaten een kaart te noemen, maar daarmee wordt aan dit woord toch wel geweld gedaan.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografie | 1958 | | pagina 31