390
Fiala, Fr., Mathematische Kartographie. VEB Verlag Technik Berlin 1957. 15 X 21 cm,
316 pp., 32,
SCHEFFERS, G. und K. Strubecker, Wie findet und zeichnet man Gradnetze? Teubner Verlag,
Stuttgart 1956. 114 pp..
Swonarew, K. A., Kartographie. VEB Verlag Technik, Berlin 1951, 182 pp..
Het eerstgenoemde boek is geschreven voor Studenten in de geodesie en voor de in de praktijk
werkzame geödeten. De inhoud bestaat uit de collegestof van het onderwijs in de leer der kaart-
projecties aan de Technische Hogeschool te Praag. Hoewel het in de Duitse literatuur waarlijk niet
ontbreekt aan boeken over de leer der kaartprojecties, heeft men toch gemeend het oorspronkelijke
Tsiechische boek in het Duits te moeten vertalen. De reden hiervoor was, volgens het voorwoord, dat
Fiala's boek de lezer op de hoogte kan brengen met de Sowjetrussische bijdragen op het gebied van
de mathematische kartografie. We kunnen echter niet zeggen dat de theorie van de kaartprojecties in
dit boek essentieel verschilt van die welke we in de bekende standaardwerken, die reeds voor 9 0
geschreven zijn, aantreffen. De literatuurlijst bevat weliswaar een belangnjke opsomming van werken
van Oosteuropese auteurs, maar vele afleidingen in Fiala's boek doen sterk denken aani de vo m
waarin Driencourt en Laborde in: Tratte des projections des cartes geographtques, 1932, hu
stof hebben gegoten. Het boek dat hier besproken wordt is echter veel beknopter en daardoor
ongetwijfeld zeer geschikt om als leerboek voor het Technisch Hoger Onderwijs dienst te doen.
De wijze waarop de theorie gegeven wordt is elegant en de verdeling van de stof over de hoo -
stukken is logisch. Voor de geödeten bevat het bovendien enkele waardevolle hoofdstukken die men
gewoonlijk niet in andere werken over de kaartprojecties aantreft, nl.: de hoofdstukken over de
geodetische lijn. Eveneens zeer belangnjk en bovendien fraai behandeld is de in het laatste ge-
deelte verwerkte theorie over de keuze van de meest geschikte projectie voor een land ot klein
geOok voor niet-geodeten is het laatste hoofdstuk: „Geschichte der kartographischen Abbildungs
methoden", interessant. Door de toevoeging van zulk een hoofdstuk onderscheidt Fiala s boek zic
van de overige bekende werken over kaartprojecties.
Wanneer we een keuze moesten doen uit de in recente tijd versehenen boeken op dit vakgebied
die in het bijzonder bij de geografen aanbevolen kunnen worden dan gaat onze voorkeur toch naar
een ander werkje uit. Het is het beknopte boekje van G. Scheffers en K. Strubecker, Wie
iindet und zeichnet man Gradnetze? t-„u«
Een boekje dat zeer goed gebruikt kan worden als inleidmg op de algemene mathematische
kartografie en dat dus bij het onderwijs in de geografie aan onze umversiteiten een plaats verdient.
Het geeft een groot aantal zeer goede illustraties, het wijst de methoden aan waarop längs graiisc e
weg een graadnet geconstrueerd kan worden en bevat juist zoveel yerschi lende projecties dat de
lezer niet verdwaalt in dit op zieh zelf zo uitgestrekte gebied. In dit boekje is het onderricht in
het zelf construeren van een net van meridianen en parallellen hoofdzaak. We kennen geen andere
werken die dit onderwerp op zulk een aardige manier behandelen.
De bespreking van de bovenstaande boeken geeft ons de gelegenheid om wat vollediger te zijn
en nog een ander werk op het zelfde gebied te vermelden, nl. het Sovjetrussische K. A. Swonarew,
A'wie zieh op de hoogte wil stellen van de wijze waarop de leer der kaartprojecties aan de Sovjet
russische onderwijsinstellingen wordt behandeld kan dat aan de hand van dit werk doen. Het is,
evenals Fiala's boek, voor de landmeetkundige praktijk geschreven, maar is eenvoudiger van
opzet en beknopter in de behandeling van het aantal projecties. Swonarew's boek is meer dan
Fiala's boek als een inleiding bedoeld. Er wordt in het boek tamelijk veel nadruk gelegd op de
gegevens over de ellipsoide van Krassowsky. D.i. de door de werken van de Russische geodeet
mogelijk gemaakte berekening van de dimensies van onze aardellipsoide Swonarew s boek is
inderdaad modern waar het deze nieuwe waarden voor de lengte- en breedtegraadberekening
PUResumerende kunnen we zeggen dat geen der drie hier besproken boeken iets nieuws brengt.
Het werkje van Scheffers-Strubecker valt in gunstige zin op door de praktische behandeling
C. Koeman
van de kaartprojecties.