373
De nauwkeurigheid van de meting op de kaart behoeft uiteraard niet hoger te zijn
dan de nauwkeurigheid van de meting in het terrein. De nauwkeurigheid van de
meting op de kaart mag echter ook niet geringer zijn dan de nauwkeurigheid van de
meting in het terrein, want anders zou de kaart niet aan het gestelde doel beantwoorden.
Aan beide bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan door de nauwkeurigheid van
de meting op de kaart gelijk te stellen aan de nauwkeurigheid van de meting in het
terrein of:
0.014 S I d2 d2
cm I cm
Indien men de waarden voor d en d kent, kan hieruit de schaal S worden berekend.
Aldus zou men te werk kunnen gaan bij de aanvang van kaarteringen van die ge-
bieden, waarvan nog geen topografische kaarten bestaan. Men zal daarbij opmerken
dat in onze methode het niet-exacte redeneren bij de gebruikelijke schaalkeuze ver-
vangen wordt door de eveneens niet-exacte bepaling van waarden voor d en d, voor
het betrokken geval. Statistisch onderzoek en/of ervaringscijfers zullen echter toch
wel voldoende houvast geven om met daaruit afgeleide waarden voor d en d een ge-
fundeerde schaalvaststelling te kunnen uitvoeren. Het gaat er nl. slechts om de orde
van grootte van d en d te bepalen. De waarde voor d kan varieren van tien meter
(b.v. in oerbos, in woestijngebieden e.d.) tot enkele centimeters (terrestrische metingen
in stadsgebied). De waarde voor d varieert van enkele meters voor die gebieden waar
geen terrestrische contröle van luchtfoto's bestaat, tot enkele centimeters in de ge
bieden met een dicht net van getrianguleerde punten.
Bovenstaande formule geldt dus, het zij nog eens herhaald, voor de schaalvaststelling
van topografische kaarten voor technisch gebruik. Bij de schaalvaststelling van onze
Nederlandse topografische kaart, ongeveer 140 jaar geleden, hebben deze nauwkeurig-
heidsoverwegingen uiteraard nog geen rol gespeeld. Het ging in die jaren om de vraag
of het heeld van het terrein op de schaal 1 50 000 voorgesteld kon worden. Dank zij
de voortreffelijke kwaliteiten van onze kartografen was dat inderdaad mogelijk. Zeven-
tig jaar later veranderde het karakter van de topografische kaart: men had behoefte aan
een grotere schaal, want de snel aangroeiende bevolking veroorzaakte een sterkere
topografische detaillering: de kaart 1 25 000 kon de perceelstructuur van de grond
nog zonder generalisering afbeelden. Op de stafkaart moest voortaan het een en ander
vereenvoudigd worden. Niettemin bleef voor de stafkaart de schaal 1:50 000 in ge
bruik. En zo zien we het merkwaardige feit dat, hoewel de militaire techniek in de
achter ons liggende 150 jaren sterk van karakter is veranderd, over de gehele wereld
de stafkaarten 1 50 000 nog algemeen worden gebruikt. Daarnaast is echter behoefte
aan andere (kleinere) schalen voor militair gebruik ontstaan. We hebben dit uit de
tabel aan het begin van dit artikel kunnen zien. Bij het verkleinen van de schaal komen
echter de bladindeling en het probleem van de generalisering ter sprake. En bijgevolg
gaan we thans over tot de bespreking van de nieuwe Nederlandse topografische kaart
1 100 000.
De Nederlandse topografische kaart 1:1 00 000
Bladindeling
De kaart bestaat uit 34 bladen. De afmeting der bladen is 40 X 50 cm. Ze zijn dus
even groot als een blad van de topografische kaart 1 50 000 of 1 25 000. Bij de blad
indeling zijn de bladgrenzen zo geplaatst dat de boven- en ondergrens van de bladen
samenvallen met de dito begrenzingen van de bladen van de topografische kaart
1:50 000. De oost- en westbegrenzingen vallen echter samen met de begrenzingen van