422
2. Van nog andere eigenaardige tekeningen van dieptelijnen op de 1 100 000 kaart volgen hier
een paar voorbeelden: blad 4, Delfzijl 250-617/618; blad 5, Den Helder 113-557; blad 6, Medem-
blik 141-570; blad 22, Bergen op Zoom 45-408, aan de randen van de Roggenplaat. In deze voor
beelden gaat de 20 dm-Iijn Over in de laagwaterlijn, d.w.z. de 20 dm-lijn verdwijnt plaatselijk. Het
omgekeerde, dat de laagwaterlijn verdwijnt en overgaat in de 20 dm-lijn vond ik o.a. op blad 1,
Harlingen 146-595, aan de randen van de Groot Plaat en op blad 3, Groningen 218-607/615. In
sommige gevallen gaat de 80 dm-lijn over in de 50 dm-lijn en deze in de 20 dm-lijn.
Fig. 3 Fig. 4
Bij een vergelijking met de zeekaarten, op de 1 100 000 kaart als bron vermeld, blijkt, dat ook
daar een dergelijke tekening op de genoemde en andere plaatsen wordt aangetroffen; echter niet die
van het boven aangestipte 'omgekeerde geval'.
Ik kan mij voorstellen dat op een kaart, in het bijzonder samengesteld voor het practisch gebruik
ervan door zeevarenden, uit veiligheidsoverwegingen, van de 'normale' regel bij het construeren van
dieptelijnen wordt afgeweken; dus, waar op de zeebodem de 20 dm-lijn de 0 dm-lijn zeer dicht
nadert, dat die Iijn op de kaart plaatselijk verdwijnt en door de 0 dm-lijn daar wordt vervangen.
Daar bovendien deze lijn op de zeekaart niet door een lijn, maar door een franje van punten wordt
aangegeven, is een dergelijke voorstelling van zaken bedoeld als een duidelijke waarschuwing voor
de schipper om uit de buurt te blijven, teneinde niet vast te lopen.
Daar de 1 100 000 kaart niet bedoeld is als practisch hulpmiddel voor zeevarenden, had het m.i.
de voorkeur verdiend -de dieptelijnen 'topografisch' af te beeiden, overeenkomstig de vorm van de
zeebodem. j Schokkenkamp
DE STEDEKAARTEN VAN JACOB VAN DEVENTER
HONDERD JA AR GELEDEN ONTDEKT
Dat de geschiedenis van de kartografie een nog jonge wetenschap is wordt onder meer gede-
monstreerd door de historie die verbonden is aan de ontdekking van de ms. plans van de Neder-
landse Steden uit de l6e eeuw, thans bekend onder de naam De stedekaarten van Jacob van
Detenter. Wij herdenken in dit jaar het feit dat deze kaarten honderd jaar geleden, nl. op 11 april
1859 op een veiling bij Martinus Nijhoff te Den Haag werden aangeboden. Hoewel we deze datum
als het moment mögen beschouwen waarop de kaarten in de openbaarheid kwamen, het is niet de
datum waarop ze als „de Stedekaarten van Van Deventer" herkend werden. Het was pas in 1865
dat de archivaris van Leeuwarden, W. Eekhoff, door Studie van de bronnen, gepubliceerd door
P. C. Molhuysen in de Overijsselse V olksalmanak van 1839, tot het inzicht kwam dat het hier de
oorspronkelijke manuscripten van van Deventer's Stadskaarteringen betrof.
De voliedige geschiedenis van de herkomst van de kaarten en van de 'handel', na de veiling er
mee bedreven, vormt boeiende lectuur en is te vinden in F. C. Wieder's artikel over de Neder-
landsche Historisch-geographische documenten in Spanje (T.A.G. 1915, p. 147 e.V.). Het blijkt
dat de in de veilingcatalogus aangekondigde „Fragmenten van oude geteekende kaarten van ge-
deelten van Zeeland en Viaanderen, ook N. en Z. Holland en Vriesland, plattegronden van Steden
aldaär, enz, enz, Allen geteekend en gekleurd in de 16e eeuw" zelfs een kenner als de grote anti-
quaar Frederik Muller niet bekend voorkwamen. Hoewel hij, door lezing van het artikel van
P. C. Molhuysen had kunnen weten wat het hier betrof (de studies over de oude kartografie
versehenen omstreeks die jaren nog in Volksalmanakken e.d.), bleef hij in het onzekere totdat