210 voornaamste gekozen, waardoor alles tussen Vlissingen en Goeree een deel van het vasteland van Brabant wordt (b en c). Dit nu gaat wel wat ver (of is het misschien toekomstmuziek?); als men de wateren met een enkele lijn wil aangeven, waar veel voor te zeggen is, had men er beter een paar meer kunnen opnemen waardoor het eiland- karakter van dit gebied meer tot uitdrukking zou zijn gekomen (d). Dat bij verdere ver- kleining tot een klein wereldkaartje (c) al deze wateren op de Rijn na wegvallen en de kust daardoor recht wordt is daarentegen geheel verantwoord. De onderste reeks begint met een zeer siechte generalisatie op 1 5 miljoen (uit een Nederlandse atlas maar door een buitenlandse kartograaf), die aan 'kronkelziekte' lijdt en waar zelfs de gladde Hollandse en Belgische strandkusten bulten hebben gekregen (fDit is weer een volkomen miskenning van het werkelijke karakter. Bij een verklei- ning op 1 20 miljoen is nu gepoogd de Zeeuwse wateren nog als zee-inhammen weer te geven (g)het lukt nog net maar de eilanden worden wel erg mager. Bij verdere generalisatie tot 1 40 miljoen echter gaat het mis; er is nu een enorme zee-inham ont- staan met een paar heel kleine eilandjes, die gedeeltelijk buiten de kust uitsteken (h, uit dezelfde atlas, en j uit een andere atlas van dezelfde kartograaf). De consequentie is dat bij nog verdere verkleining tot 1 70 miljoen de kleine eilandjes verdwijnen en alleen een gapende zee-inham overblijft (k, eveneens uit een andere atlas van deze kar tograaf), ongeveer de toestand zoals die in 1200 bestond. Ook hier dus weer een voor- beeld hoe voortborduren op een eenzijdige generalisatie tot een caricatuur kan leiden en hoe nodig het is bij het generaliseren telkens terug te grijpen naar kaartmateriaal op veel grotere schaal om de werkelijke toestand te leren kennen. (Wordt vervolgd).

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografie | 1961 | | pagina 12