205 de natuurlijke vormen als van de menselijke occupatie. Vandaar uitspraken als „carto- graphy is applied regional geography" (Maling) en ,,a cartographer is a geographer who can draw a map besides" (Raisz) 3. Er komen nog andere factoren bij, bv. de relatie tot omringende objecten. Deze kun- nen invloed hebben op de vormgeving en een afwijkende vervorming noodzakelijk maken. Liggen er bv. aan een steile kust een autoweg, een spoorweg en vrij veel plaatsen die opgenomen moeten worden, dan zullen de kustlijn en het gebergte hieraan aangepast moeten worden. Ook het doel van de kaart speelt een rol: bij de ene kaart kan het ge- wenst zijn dat de nadruk valt op inhammen van een kust terwille van de scheepvaart, 4 bij een andere moet een gevaarlijke haarspeldbocht worden geaccentueerd terwille van het wegverkeer. In al deze gevallen geeft de kartograaf in zekere zin al een interpretatie van de wer- kelijkheid. Een geograaf zal van een dergelijke uitspraak misschien vreemd opkijken. Hij vindt dat alleen de geograaf bevoegd is om een interpretatie van het landschap te geven, waar- bij hij het kaartbeeld als een objectieve bron van informatie gebruikt. Hierbij wordt dan vergeten dat de kartograaf eigenlijk al een 'voorsortering' heeft verricht. Dit is on- vermijdelijk en ook niet erg. De vrijheid immers van de kartograaf is maar zeer beperkt: bij de keuze gaat het om marginale objecten die de een nog net wel, de ander net niet meer opneemt, bij de vorm om variaties binnen een speelruimte van misschien een mm, maar die toch juist het karakter van een lijn bepalen. Wil de geograaf objectieve ge- gevens dan is hij op het terrein zelf aangewezen of, in vele gevallen, als substituut hier- voor op de luchtfoto. De luchtfoto geeft hem, binnen de grenzen eigen aan de techniek van de opname, alles weer van het landschap, en hieruit kan de geograaf zijn eigen inter pretatie maken, zodra hij zieh de techniek van het lezen van een luchtfoto heeft eigen gemaakt. De grote waarde van de kaart daarentegen is dat hier voor de gebruiker, afhankelijk van het doel, het essentiele naar voren komt en de veelvormige werkelijkheid in zekere zin is geselecteerd en geschematiseerd. Daarom zal de luchtfoto de kaart ook niet kunnen verdringen; beide zijn naast elkaar nodig. Het generaliseren is enigszins te vergelijken met het werk van een kunstenaar. Ook hij accentueert bepaalde trekken die hij karakteristiek acht, en verdoezelt bijzaken of laat ze weg. De schilder Jan Veth drukte dit zo uit: „Daarbij komt een goed deel op vereenvoudigen aan het blijkt allengs dat men onderdelen kan, ja moet missen De hoofdzaak versterken en alles wat er om heen is er zieh in laten oplossen" 4. Of met de woorden van een schijver, Jan Greshoff: „Zijn werk (d.i. van de kunstenaar) be- staat uit kiezen. Hij verwaarloost honderd bijzonderheden omdat hij alleen aan de hon- derd-en-eerste wezenlijke en voorbeeldige waarde toekent. Hij vergroot de werkelijkheid, door hem tot het uiterste te reduceren" 5. Er blijven natuurlijk tussen kunstenaar en kartograaf verschillen bestaan. Terwijl de kunstenaar een grote vrijheid heeft in zijn uitdrukkingsmiddelen en zijn vormgeving, zelfs waar deze door het object beperkt zijn, zoals bij een portret of bij toegepaste kunst, is de kartograaf aan handen en voeten gebonden. In zijn uitdrukkingsmiddelen, doordat hij vast zit aan de eenmaal aangenomen kaartsymbolen, in zijn vormgeving, omdat de afwijking van de werkelijkheid nooit meer mag zijn dan het absoluut noodzakelijke. Voor zover men van de kunst van de kartograaf mag spreken, en ik geloof dat men dit mag, is deze wel de meest gebondene van alle kunstvormen. V 3 Geogr. Journ. 125, 1959, p. 141-142. 4 J. Huizinga, Leven en werk van Jan Veth. Haarlem, Tjeenk Willink, 1927, p. 74-75. 5 J. Greshoff, Brie Brac. Rotterdam, A. Donker, 1957, p. 27.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografie | 1961 | | pagina 7