Iets grotere dalletjes, die nog juist voor weergave in aanmerking komen, kunnen ver-
eenvoudigd worden door ze in te körten (e in fig. 17 A en C). Het deukje in de hoogte-
lijn is dan voor de kaartgebruiker een aanwijzing dat daar een dalletje ligt, al geeft het
niet precies de diepte aan. Het voordeel hiervan is dat de hoogtelijnen daardoor minder
kronkelig worden en veel gemakkelijker op de kaart zijn te vervolgen.
Besluit men een bepaald dalletje op deze wijze door het inbuigen van een hoogtelijn
aan te geven, dan moet men dit, zoals reeds eerder werd gezegd, ook doen bij de andere
hoogtelijnen die dit dalletje snijden (bv. bij f in fig. 17 A), al is het deukje hier ook
nog zo klein, daar men het dalletje anders niet kan vervolgen en de opeenvolgende
hoogtelijnen dan als het wäre tegengestelde informaties geven.
In zeldzame gevallen kan het ook wel eens nuttig zijn om een dalletje iets te ver-
lengen. Dit kan het geval zijn als uit de tussenliggende hoogtelijnen blijkt dat het
dalletje een onverwachte richting gaat aannemen, die men uit de overblijvende hoofd-
hoogtelijnen niet kan afleiden. Een voorbeeld vindt men bij g in fig. 17 B waar de
stroomopwaartse verlenging duidelijk maakt dat dit dal niet van de heuvel rechts van g
komt maar uit het noordoosten komt aanzetten.
Ook bij grotere zijdalen, die geheel op de kaart worden opgenomen, wordt de bocht
die elke hoogtelijn daar maakt vaak wat ingekort (bv. bij h in fig. 17 B). Hierdoor
wordt het kaartbeeld ook weer iets verhelderd, daar er dan een minder dichte bundel
hoogtelijnen evenwijdig aan het dal loopt, maar men maakt het dal daardoor minder
diep en de hellingen minder steil en dat kan in vele gevallen een bezwaar zijn.
Als de dalbodem zeer smal is kan het nodig zijn deze te verbreden omdat anders de
diepste hoogtelijnen samenvallen. Bij steile hellingen en dus dicht opeen liggende
hoogtelijnen moeten dan ook de hogere hoogtelijnen iets opschuiven ten koste van de
ruggen in fig. 17 B). Hierbij wordt dus het hoge gebied iets kleiner van oppervlak
dan in werkelijkheid 6.
327
Fig. 18. Kaart Hudson-dal, na generalisatie verkleind tot 1 250 000.
Hudson Valley, after generalization, reduced to 1 250 000.
6 Er is wel eens betoogd, door W. Horn (1945), dat een gegeneraliseerde hoogtelijn wel bui-
ten maar nooit binnen de werkelijke hoogtelijn mag lopen, dus dat Het gebied omschreven door
een bepaalde hoogtelijn wel vergroot maar nooit verkleind mag worden. Dit is voldoende weer-
legd door E. Imhof (1957 b).