313
A B C D
Fig. 3. A: Veranderend karakter van eenzelfde hoogtelijn (Wyoming, 1 62 500). B: Idem
(Frankrijk 1:200 000). C: Verschiliend kaartbeeld bij verandering van interval der hoogtelijnen
(boven 20 m, beneden 30 m). D: Toevallig beeld van 0-meter hoogtelijn in poldergebied (Friesland
1 200 000).
A: Variations in character of one contour (Wyoming 1 62 500). B: The same (France 1 200 000).
C: Effect of change in contour interval (upper 20 m, lower 30 m). D: Haphazard contour pattern
of zero contour in marshy area (Netherlands 1 200 000).
wordt weergegeven door een bundel hoogtelijnen die samen het karakter van de helling
bepalen, door hun richting, onderlinge afstand, kronkeligheid, al of niet divergeren enz.
((ig. 2 A, B). Deze zelfde bundel hoogtelijnen kan even verder dus een helling van
een heel ander type karakteriseren. Zo geeft eenzelfde bundel in fig. 2 C een flauwe
helling weer, en even verder de daarin ingesneden steile ravijntjes, en in fig. 2 D enige
steile wanden en de matige hellingen aan weerskanten daarvan.
Eenzelfde hoogtelijn verändert dus voortdurend van karakter, al naar het hellingtype
waarvan hij achtereenvolgens deel uitmaakt. De dik getrokken hoogtelijn van fig. 3 A
bijvoorbeeld is achtereenvolgens een deel van een flauw hellend plateau, van een diep
ravijn en van een uitloper van een bergrug, en die op fig. 3 B maakt zowel deel uit
van een hellende vlakte als van een steil rivierdal met kleine zijravijntjes. Bij de gene-
ralisatie moeten de hoogtelijnen dit karakter behouden en mögen ze niet zo uniform
worden gemaakt dat dit verloren gaat 4.
Terwijl hoogtelijnen in een bergland in hoofdzaak een middel zijn om hellingen aan
te geven, hebben ze in een laagland, of in het algemeen in een gebied met geringe hoog-
teverschillen, een heel andere functie. De terreinverheffingen zijn hier zo gering dat ze
vaak maar door een of enkele hoogtelijnen worden gesneden. Er is dus geen sprake meer
van het weergeven van een helling; de hoogtelijn wordt dan ook meer een grenslijn
tussen een gebied dat hoger en een dat lager ligt dan een bepaalde waarde, en daarmee
een lijn die werkelijk de terreinhoogte aangeeft op die plaats.
Bij een gering relief wordt het een kwestie van toeval of een terreinvorm nog juist
wel of juist niet wordt gesneden door het vlak van een bepaalde hoogtelijn. Zo geeft
fig. 3 C twee kaartfragmenten met een verschillende interval van de hoogtelijnen (resp.
20 en 30 m) met als gevolg een heel ander kaartbeeld voor het flauwe relief op het af-
gebeelde plateau.
4 „Nicht in der Abrundung und Konformität um jeden Preis, sondern in der weitgehenden Er
haltung der Formgegensätzlichkeiten liegt die Generalisierungsaufgabe" (Toschinski 1958). „Das
Schwergewicht der Geländegeneralisierung liegt keinesfalls im rundlichen Verwischen aller Form
unterschiede, sondern ganz im Gegenteil, in der sicheren Betonung der herrschenden Formen
gegensätze" (Brandstätter 1957, p. 88).