316 A B C D Fig. 7. Generalisatie van hoogtelijnen bij tienvoudige verkleining (Vogezen); A 1 20 000; B 1 200 000; C 1 2 000 000; D 1 20 000 000. Generalization of contours with tenfold reduction of scale (Vosges Mts.); A 1 20 000; B 1 200 000; C 1 2 000 000; D 1 20 000 000. rige, maar een hoogtelijn overblijft (de dikke lijn van fig. 6 C). Er is dan geen enkel verschil meer te zien met een heel flauwe helling zoals die van fig. 6 D. Ook hier wordt de hoogtelijn dus alleen nog maar een scheiding tussen hoger en lager terrein: wat bij een grootschalige kaart alleen geldt voor het laagland, is nu ook van toepassing op heuvelland en laag bergland. Deze verandering in het karakter van de hoogtelijnen kunnen we vervolgen op de reeks van fig. 7, waarbij elk volgend kaartje een 10 x zo kleine schaal heeft als het voor- afgaande; de omtrek van dit laatste is als een klein hokje op het eerstvolgende ver- kleinde kaartje terug te vinden. Bij verkleinen van 1 20 000 (fig. 7 A) tot 1 200 000 zijn grote steile hellingen nog wel te zien (fig. 7 B, rechts onder), al zijn ze reeds zover gegeneraliseerd dat men de hellingshoek er niet meer op mag meten, maar in minder geaccidenteerd gebied (fig. 7 B, links boven) liggen de hoogtelijnen al zover uit elkaar dat er van eigenlijke hel lingen niet veel meer is te zien. Bij een nogmaals tienmaal kleinere schaal (fig. 7 C op 1 2 miljoen) is dat nergens meer het geval. Men onderscheidt nog slechts de hoofd- dalen en de voornaamste bergruggen, die geleidelijk hoger worden naar het centrum van het gebergte toe. Bij kaarten op dergelijke kleine schalen worden hoogtelijnen trou- wens meestal gecombineerd met hoogtetinten. Hierdoor wordt hun aantal nog geringer en hun afstand groter, daar er anders te weinig plaats voor de hoogtetinten overblijft en er te veel tinten nodig zouden zijn. Op een schaal van 1 20 miljoen tenslotte (fig. 7 D) geeft een hoogtelijn niet veel meer dan de omtrek van het gehele gebergte. 3. Het generaliseren van hoogtelijnen Voor het generaliseren van hoogtelijnen geldt hetzelfde wat reeds voor het generali seren in het algemeen is gezegd: het eigen karakter moet zo goed mogelijk tot uitdruk- king komen, voor zover de schaal dat nog toelaat. Reeds bij de opneming is er enige generalisatie toegepast, vooral toen deze nog ter restrisch geschiedde en de hoogtelijnen op het oog tussen gemeten punten werden ge- interpoleerd. Een vergelijking van oude en nieuwe opnemingen van eenzelfde gebied laat dit duidelijk zien (fig. 8 A). De fotogrammetrie daarentegen is in staat de kleinste onregelmatigheden in het terrein in de hoogtelijnen tot uitdrukking te laten komen (fig. 8 B) en men is het er nog niet over eens hoeveel hiervan op een topografische kaart

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografie | 1961 | | pagina 8