426
Limburg heeft daarmee een vroege topografische documentatie van grote uitgestrektheid
gekregen zie figuur 6) die aangevuld kan worden met de kaartering ten westen van
de Maas, de kaart
M 3. Hoewel de kaart van Tranchot en deze, door de Ingenieurs van het Topo
grafisch Bureau, vervaardigde kaart beide een perceelstructuur vertonen, acht ik de
laatste toch betrouwbaarder, omdat hij op de Kadastrale plans gebaseerd is. Het is de
kaart waarmee Huguenin zijn ervaring heeft verkregen die hij in het grote kaarterings-
werk in de noordelijke provincies (G 28) zo evident gedemonstreerd heeft. (Deze over-
plaatsing na voltooiing van het werk in Limburg Staat in de tekst van een der over-
zichtskaarten vermeld)De veldminuten van de kaart M 3 bestaan uit samengevoegde
papier fragmenten, verkregen uit de verkleiningen van de kadastrale plans en ingepast
op de hoekpunten van een secundaire triangulatie. De afgewerkte kaart is weer van
de hand van de Man blijkens de aantekening in potlood op een overzichtskaart
„N.B. de net stukken voltooyt in mey 1821 en bij de archieven gedeponeerd DM
de Man)".
Ontstaan en herkomst
Ik heb nooit kunnen verklaren waarom in het rijke archief van de Topografische
Dienst te Delft vrijwel geen bewijzen van kaarteringen uit de jaren 1800-1830 van
de Noordelijke Nederlanden voorhanden waren. Noch in de correspondentie uit die
tijd, noch in de kaartenverzameling aldaar zijn aanwijzingen voor het bestaan van zulk
een op het Noorden gerichte activiteit te vinden. Maar nu, na de spectaculaire onthul-
lingen van het Genie-archief in het Alg. Rijksarchief te Den Haag wordt het mysterie
opgeheven: De Topografische Dienst is de erfgenaam van de Militaire Verkenningen.
Deze Militaire Verkenningen zetten, na vöör 1830 hun activiteit geheel op de Zuidelijke
Nederlanden gericht te hebben, na 1830 hun werk in N. Brabant en de Noordelijke
Nederlanden voort, met als resultaat: de Militaire en Topografische kaart, schaal
1 50 000. Het kaarteringswerk van het Topografisch Bureau, waarvan wij hierboven
het resultaat uit de jaren 1816-1830 hebben besproken, moest na 1830 de leiding over-
dragen aan de directie der Militaire Verkenningen. De kaartering van Noord Neder-
land werd van voren af aan begonnen en al wat reeds uit vroeger jaren stamde, ver-
dween in de ladenkasten van het Genie-archief en bleef daar, ook toen in 1864 de in-
houd van dit archief over dit archief en dat van de toenmalige Topografische Inrichting
verdeeld werd.
De geringe waardering van de directie der Militaire verkenningen voor het werk van
het Topografisch Bureau heeft een interessante achtergrond
In het, blijkbaar, gescheiden naast elkaar werken gedurende de periode 1816-1830 van A) De
Militaire Verkenningen o.l.v. Kolonel J. E. van Gorkum en B) Het Topografisch Bureau en het
Archief van Oorlog, o.l.v. Generaal Majoor M. J. DE Man komt een verschil in opvatting omtrent
de voor een topografische kaart gewenste opnameschaal tot uiting.
Gen. Maj. DE Man was in de jaren 1806-1811, toen hij belast was met de leiding van het
Depot Generaal van Oorlog, vertrouwd geraakt met de schaal 1 14 400. Zijn voortreffelijke kaarten
van de Veluwe (Genie-Archief V 10), van het land tussen Maas en Waal (Genie-archief M 9),
van de Bommelerwaard (Genie-archief B 23) getuigen daarvan. Het is DE Man's bedoeling
geweest om, toen hij na 1815 aan het hoofd van het Topografisch Bureau geplaatst werd, met deze
schaal voort te gaan. De inmiddels voor grote gedeelten van Nederland gereed gekomen plans van
het Kadaster op de schalen 1 1250, 1 2500 en 1 5000 zouden daarvoor het basismateriaal kunnen
leveren. Hij heeft dit plan echter niet kunnen realiseren, maar bewerkte wel zijn Veluwekaart tot
een topografische kaart 1 40 000 (V 10b) en liet in de jaren 1820-1824 de opname van Groningen,
Friesland, Drente en Overijssel (G 28), schaal 1 40 000 en een gedeelte van Limburg, schaal
1 20 000 op de basis van de nieuwe kadasterkaarten uitvoeren. Om deze nieuwe bijdragen tot