103
voor de verschillende hoogtezönes wordt uitgevoerd. Niettemin mögen in geen geval
de hoofdkleuren voor de vegetatiegebieden, voor bodemgebruik, bevolkingsdichtheid
etc. of de kleuren van de Signaturen voor mijnbouw, industrie of iets dergelijks in twee
(of meer) kaarten met dezelfde inhoud wisselen!
Heeft men een verschijnsel of een groep van verschijnselen eenmaal een bepaalde
kleur gegeven, dan moet deze kleur algemeen geldend zijn en blijven. Indien de toe-
neming van een verschijnsel uitgebeeld moet worden, dan geschiedt dit door een ver-
meerdering van de kleurindruk in deze geest: een ontwikkeling vanuit de doffe kleur
via haar groeiende graad van lichtheid tot aan haar volle verzadiging. De gekozen
kleur moet onze associatie tot uitdrukking brengen. Natuurlijk kan men overgaan van
de ene kleurschaal in een andere, echter nooit in een met een geheel andere betekenis.
In de natuur voltrekt zieh het verloop in de kleurenreeks van de kleurencirkel over-
eenkomstig de beweging van de wijzers van een uurwerk (zie fig. 3). Kleuren zijn
nu eenmaal nooit toevallig. Ze vertegenwoordigen bepaalde waarden. Wit verklaart
niets, men gebruikt deze kleur nooit om een waarde aan te duiden. Grijs is een neu
trale kleur, door haar eigenschap iets kleurigs te accentueren is zij zeer geschikt voor
het kenbaar maken van objecten die contrasteren moeten met andere objecten welke
men graag m.b.v. levendige kleuren wil voorstellen. Het is bv. fout om in een kleu-
renontwerp voor een agrarisch gebied (van oker via geelgroen naar donkergroen) de
woeste gronden met bruin of sepia aan te geven. Op deze wijze wordt aan die gebieden
door de suggestie van de kleur meer waarde toegekend dan aan de agrarische produetie-
gebieden zelf. Men had in dit geval voor woeste gronden de kleur grijs moeten
kiezen.
Het weergeven van het aardoppervlak op de kaart met gebruikmaking van kleuren
is een probleem, dat grote aandacht getrokken heeft en het meest bestudeerd is. De
resultaten hebben geleid tot een algemene traditie. Het relief-effect dat bij een voor-
stelling met hoogtelijnen alleen ontbreekt, tracht men bv. te verkrijgen door het aan-
brengen van hoogtezönes. Deze zönes beginnen met terugtredende kleuren en eindigen,
voor de grootste hoogte, met naar vorenspringende kleuren. De ervaring heeft ons
geleerd groen en geel niet verder te laten gaan dan tot 500 m en vervolgens bruin van
een heldere tint te doen overgaan in roodbruin of zelfs rood. Op kaarten op kleine
schaal worden de kleuren van twee op elkaar volgende hoogtezönes scherp gescheiden;
bij kaarten op grote schaal gebruikt men van iedere kleur zoveel mogelijk tinten en
zorgt men voor een geleidelijke overgang van de kleuren voor de verschillende hoogte
zönes. Plotselinge contrasten moeten in dit geval vermeden worden. Men kan ook de
toenemende hoogte van het aardoppervlak met behulp van slechts een kleur voorstellen.
In het vorige geval gingen we uit van een niet-verzadigde gebroken kleur en kwamen
we tenslotte tot een steeds meer verzadigde kleurgeving; hier geldt het principe 'hoe
hoger des te donkerder'. Voor een hoogteschaal samengesteld uit een kleur is bruin of
violet het meest geschikt.
De conventionele kleuren voor de hoogtezönes worden wat betreff hun werking bij
kaarten op een schaal groter dan 1 500 000 ver overtroffen door de reliefweergave,
waarbij de kleuren de werkelijkheid zeer nabij komen. Deze fase in de ontwikkeling
van de kartografie nadert de schilderkunst, zij culmineert in de hoogte-voorstelling met
behulp van atmosferische dieptewerking (luftperspectivische Höhenabstufung). De
kleurenschaal bevat in het algemeen van onder naar boven deze tinten: groenblauw,
blauwgroen, groen, geel, roodachtig geel. De kleuren gaan in elkaar Over volgens een
rangschikking welke op de hoogtelijnen is gebaseerd. Het naderen tot de werkelijkheid
ontstaat door een extra-toegevoegde schaduwkleur, waarbij ook de vlakke delen licht-
grijs, leikleurig getint zijn. Deze grijze sluier wordt weggelaten waar de zuivere kleuren