422
eine von bisherigen Gewohnheiten, vom meist üblichen Höhenbraun, völlig abweichende farbige
Höhenabstufung, nämlich eine solche nach dem Prinzip, 'je höher, desto heller', wobei aber auch
für tief gelegenes Gelände nur leichte Farben in Frage kommen durften. Die Farbskala
führt, von unten nach oben, von Ibichten Graublaugrün über
helles Oliv zu bräunlich-rötlic h-g elben Tönen und schließlich
zu W e i 3
En nu het resultaat. Het relief spreekt veel meer dan bij de oude schrapjesmanier, bij welke
laatste methode men zeer veel minderwaardigs, maar ook veel van zeer goede kwaliteit aantreft.
Daar Staat tegenover, dat het verschil tussen laag en hoog, op de kaarten van andere atlassen
doorgaans door groen, geel en bruin aangegeven, minder gemakkelijk is te onderkennen; de hoogte-
zönes verdwijnen onder de doezeling van het relief. Ook namen zijn wel eens moeilijk te lezen in de
zware schaduwpartijen. Misschien dat een iets minder donker getinte schaduwplaat of een iets
donkerder tint voor de hoogtezones boven 500 m een en ander zou verbeteren. Heeft men enige
tijd de oro-hydrografische kaarten van de atlas bestudeerd, is men aan de kleuring gewend geraakt
en slaat men dan b.v. de kaart van Midden-Europa in de Bos'-allas op, of het blad Tirol-Arlberg
in de Kozenn-allas of 'Die mittleren Alpen' in de atlas van Diercke dan zit men toch wel een
ogenblik verstomd te kijken van het enorme verschil in uiterlijk tussen de Zwitserse en de andere
atlaskaarten. Hier en daar vind ik de relieftekening 'zu scharfkantig und zu klobig' zoals op de
kaart van de Balkanlanden, vooral in Klein-Azie en in het noordwesten. Men vergelijke o.a. het
gebied van Joegoslavie op deze kaart en op die van de Donaulanden, blz. 50/51 op dezelfde schaal.
Op blz. 43, Mittel-Europa is het relief heel wat beter en gedetailleerder dan op dezelfde kaart
van 1910, toen alleen schrapjes werden gebruikt en nog zonder schaduwdoezeling. Het spreekt
van zelf, dat op atlaskaarten op de schalen 1 2 500 000, 1 4 000 000, 1 14 500 000 sterk ge-
generaliseerd moet worden; ook dat men wel eens verlegen zit met het aanbrengen van de relief-
schaduw. Een voorbeeld hiervan is de Schwäbische Alb op blz. 43; mijn oude en ouderwetse ogen
zien daar niet een naar het noordwesten gerichte steilrand, welke men, rijdende van Frankfurt in
de richting München op een gegeven ogenblik tegen de horizon ziet afgetekend en hem naderend,
steeds meer gedetailleerde vormen ziet aannemen. In dit geval geeft de schrapjes-methode een beter
beeld. Het uiterlijk van de oro-hydrografische kaarten verschilt vooral daardoor zoveel van die in
de andere atlassen doordat Prof. Imhof de groene kleur doorgetrokken heeft tot 500 m, terwijl
gewoonlijk het groen voor de zone tot 200 m wordt gebruikt, waarop dan het geel volgt tot 500
m. Dit en de schaduwplaat maken de kaarten wat somber, waaraan wij trachten moeten ons te
wennen, maar misschien ook rüstiger.
Is men eenmaal aan de nieuwe uitvoering gewend, dan vindt men al bladerende in de atlas
wäre kabinetstukjes van kartografische, grafische en reprotechnische kunst; ik noem b.v. blz. 6/7
Jungfraugruppe und Aletschgletscher en Oberengadin 1 100 000; blz. 29 Siedlungen: Typen und
Formen 1 25 000 en 1 50 000; blz. 48 Mitteleuropa, Ländliche Siedlungen 1 25 000 en
1:100 000; blz. 113 Grand Canyon des Colorado 1:250 000; blz. 36 Oberrheinische Tiefebene
1 1 000 000; drie bijkaartjes bij Italie op blz. 56/57, Ätna, Rom und Albaner Berge en Neapel
und Umgebung resp. 1 500 000, 1 200 000 en 1 500 000. Ik had ook een andere serie kunnen
opnoemen.
Nu heb ik nog niet eens melding gemaakt van de bijzonder fraai, vooral wat de kleuren be
treff, uitgevoerde thematische kaartjes, b.v. op blz. 84/85 tektoniek, vegetatie en neerslag van
Azie; men bestudere de kleuren en tinten in de legenda van de tweede kaart en het prachtige
schrift (italique).
Tussen de eerste en vierde en volgende drukken van de atlas is onderling minder verschil in
uiterlijk dan tussen de dertiende en zijn voorgangers. In het algemeen zijn de kaarten, afgezien
van de nodige correcties en aanvullingen en het vervangen van verouderde kaarten door nieuwe,
dezelfde gebleven.
Grafisch en druktechnisch is de atlas er zeer op vooruit gegaan, niet alleen wat de fijne lijn van
de trek betreff, maar ook vooral het schrift. Dit is een lust voor het oog; gebruikt zijn: romeins,
kapitaal en klein; het schuine cursief of italique en grotesk; het zijn alle kartografische
lettervormen en geen boekdruk letters.
De geografische zijde van de atlaskaarten laat ik hier buiten beschouwing. Alleen wil ik op een
ding wijzen, dat echter niet alleen deze atlas aangaat, maar alle schoolatlassen. Het Lop nor, ge
legen in Midden-Azie, in de buurt van het snijpunt van de 40° parallel en de meridiaan van
90° O.L. heeft zoals later, uit geschriften bij Lou-lan gevonden, is gebleken, niet altijd op dezelfde
plaats gelegen.4 Met andere woorden de Tarim is om de zoveel jaren van richting veranderd,
3 Spatiering van mij.
4 Sven Hedin, Der Wandernde See. Mit 151 Abbildungen und 10 Karten. 3 Auflage, F. A.
Brockhaus, Leipzig 1938.