413
vlakte overgaat op een symbool. Legt men die grens te hoog dan is het uniforme sym-
booltje van de kaart veel kleiner dan de wäre bebouwde oppervlakte en schijnt een door
de stad lopende spoorlijn er een heel eind vandaan te liggen (fig. lc); ook bestaat dan
het gevaar dat men voor het symbooltje een verkeerde plaats binnen de agglomeratie
uitkiest (fig. le, f).
Het omgekeerde treedt onvermijdelijk op bij heel kleine schalen, waar het symbool,
dat nu eenmaal aan een bepaalde grootte is gebonden, vele malen groter is dan de wer-
kelijke oppervlakte, waardoor op een wereldkaartje Kyoto aan de noordkust van Japan
terecht komt of Manilla de hele breedte van Luzon in beslag neemt.
Een werkelijke oppervlakte die groter is dan het symbool vindt men ook vaak bij los-
gebouwde of langgerekte landelijke nederzettingen. Moeten deze door een kringsym-
booltje worden weergegeven dan is het zaak om hiervoor het functionele dorpsmiddel-
punt te nemen, dat bij plaatsen als Assendelft (7 km lang), Stadskanaal of Weerselo
niet direct op een topografische kaart is te vinden. In de Bos-Niermeyer atlas werd in
vroegere drukken naast het kringsymbooltje een rij of groep stipjes geplaatst om toch
iets van de werkelijke vorm van de nederzetting te geven, maar dit is (helaas) nader-
hand weer afgeschaft (fig. 6j).
Generalisatie van stadsplattegronden
Generaliseren in de eigenlijke zin van het woord is bij plaatsen dus alleen van toe-
passing bij gebruik van vrij grote schalen, ongeveer tot 1 250 000. Ook in deze ge-
vallen gaat het er weer om de meest markante trekken van de horizontale vorm, dus
van de plattegrond, te accentueren en te schematiseren en de rest weg te laten. Het be
treff hier vooral een verantwoorde keus van de op te nemen hoofdstraten, waarmee
vanzelf de vorm van de tussenliggende bouwblokken wordt bepaald. Vooraf dient weer
de legenda vastgesteld te worden, die mede de wijze van generalisatie bepaalt. Voor
Steden zijn drie voorstellingswijzen het meest gebruikt:
Bij de eerste methode worden de Straten door een dubbele lijn voorgesteld en de zo
ontstane bouwblokken opgevuld met een arcering, een puntraster of een kleur. 3 Het
gebruik van arcering is al heel oud (fig. 2a) men vindt het nu nog bij de Engelse Half-
inch en Quarter-inch Map (fig. 2b, c). Een volle kleur rood is gebruikt bij de Neder-
landse topografische kaart op 1 200 000 (fig. 3d) en nu weer bij de ontwerpen voor
nieuwe Duitse kaarten op 1 200 000 en 1 250 000 van het Institut für angewandte
Geodäsie (fig. 6h; zie Beck 1957, Abb. 116, 117).
Bij de tweede methode worden de bouwblokken massief opgevuld met hetzelfde
zwart (resp. donkerbruin of donkergrijs) waarin de wegen zijn getekend. Dit heeft
het voordeel dat bouwblokken nu fijner getekend en kleiner kunnen worden omdat het
geen open vakjes meer behoeven te zijn. Maar van deze mogelijkheid is ook wel mis-
bruik gemaakt door z6 gedetailleerd te tekenen dat men zelfs met normale ogen nog
een Sterke loupe nodig heeft, zoals bij de oude Duitse kaart op 1 100 000 (fig. 2e)
en in bijna even Sterke mate de Italiaanse op dezelfde schaal. Met deze kaarten kan
men, mits met de bewuste loupe gewapend, in elke stad volledig de weg vinden. Min
der peuterig maar nog zeer verfijnd is de uitvoering op de nieuwe Zwitserse topogra
fische kaart op 1 100 000 (in donkerbruin, fig. 2d), iets robuuster die van de Franse
op dezelfde schaal (fig. 2f).
De methode wordt ook veel gebruikt voor kaarten op 1 200 000; uiterst gedetail
leerd bij die van Duitsland, iets meer gegeneraliseerd bij bv. de Zwitserse (in grijs,
fig. 2g) en de Noorse, en sterker gegeneraliseerd bij vele toeristenkaarten. Hier heeft
3 Op de figuren is de kleur vervangen door een zwart puntraster of arcering.