415
een kerktoren, bij de oude Duitse kaart op 1 100 000 een stip met een kruisje, bij de
Italiaanse een kruisje of een driehoekje.
Bij het zwart invullen van de bouwblokken zijn er nog twee mogelijkheden: volledig
opvullen onafhankelijk van wat zieh aan open terrein tussen de bebouwing bevindt, of
alleen de bebouwde oppervlakte zwart maken, waardoor vaak het binnenste van het
blök (tuinen etc.) wit blijft. Dit mag topografisch misschien juister zijn maar het geeft
een minder overzichtelijk beeld en kan verwarring geven met Straten.
Er bestaan nog interessante voorbeelden van een combinatie van de beide besproken
methoden. Hierbij wordt voor de oude binnenstad van grote Steden, meestal dus de
'city', een zwarte opvulling van de blokken gebruikt en bij kleinere Steden en secun-
daire kernen van een agglomeratie een donkere arcering, terwijl voor de nieuwere wij-
ken een wijdere arcering wordt toegepast (fig. 2k). Dit geeft een zowel historisch
als funetioneel mooi beeld, maar men moet de stad er goed voor kennen om de methode
te kunnen toepassen. Voorbeelden vindt men op de Übersichtskarte von Mitteleuropa
1 300 000 en in Imhof's Schweizerischer Mittelschulatlas.
De derde methode wijkt sterk van de twee vorige af. Hierbij wordt de gehele be
bouwde oppervlakte omgrensd en opgevuld met een effen tint (grijs, lichtrood, geel
etc.), waardoorheen het stratenpatroon dan met enkelvoudige lijnen (in zwart of bv.
rood) is getekend. Een voordeel is het gemakkelijke tekenen, maar esthetisch bevredigt
de methode minder; ook de aansluiting aan de wegen buiten de Steden is minder fraai.
Men vindt deze techniek toegepast bij de kaarten op 1 250 000 van de Army Map
Service (fig. 2j), bij vele Amerikaanse autokaarten en in Europa bv. bij de Esso
kaarten (bebouwing in geel, fig. 2 m).
Een variant van deze methode is, waarschijnlijk spoedshalve, ook toegepast toen een
paar jaar geleden in körte tijd de topografische kaart van ons land op 1 100 000 moest
worden samengesteld. Maar dan in combinatie met de eerste methode (met dubbele
lijnen) voor een aantal hoofdstraten (fig. 3c). Dit hybride karakter, waar dan nog
bijkomt een niet steeds oordeelkundige keuze van de weergegeven Straten en de merk-
waardige overdaad aan kerken (waaronder vele als gebouw onopvallend) en dat met
onpractisch grote Symbolen, maakt de hele voorstelling onbevredigend. Het is te hopen
dat bij een herziening de in Zwitserland en Frankrijk voor dezelfde schaal gebruikte
methode zal worden gekozen (fig. 3a, b). Er bestaat nu ook een hinderlijk contrast
tussen de roze stadsbebouwing en de door zwarte blokjes weergegeven iets opener be
bouwing, waartussen een veel geleidelijker overgang mogelijk is.
Juist dit scherpe contrast tussen de vol-gekleurde bebouwde oppervlakte en het om-
ringende land (al of niet met open bebouwing) maakt dat men hier steeds met een
scherpe lijn de begrenzing moet geven van een stad. In het Westnederlandse polder-
land, waar de grond eerst bouwrijp gemaakt moet worden, is de grens inderdaad vaak
scherp, maar eiders is er een geleidelijke overgang en moet men een willekeurige keuze
maken voor de ligging van de grens. Hierbij moet dus aan de stadsgrens een vorm ge-
geven worden waarbij men, zoals bij elke generalisatie, een zekere vrijheid heeft. Elet
is aan te bevelen deze omtrek (in tegenstelling tot wat bv. de Meulenhoff-atlas te zien
geeft), waar mogelijk, enigszins hoekig te maken: dit wekt een associatie met een aan-
groei met hele bouwblokken tegelijk, en geeft een duidelijk contrast tegenover de ge
bogen vormen van rivieren en hoogtelijnen.
Een variant van de derde methode vindt men op de Übersichtskarte von Mitteleuropa
op 1 300 000. Hier is bij de kleine stadjes alleen de omtrek gegeven, opgevuld met
een arcering, maar zonder stratenpatroon (fig. 2l), zodat de buitenwegen tegen de
plaats doodlopen. Bij gebruik van zwarte bouwblokken was een voorstelling met enkele
hoofdstraten op deze schaal nog wel mogelijk geweest.