Met niveau III houdt de eigenlijke ontwikkeling van de profieltypen op. In de vol-
gende niveau's worden slechts aan de afzonderlijke componenten nog detailleringen
toegevoegd.
Voor enige belangrijke profieltypen in het L.E.W.-landschap volgt hier een omschrij-
ving van de betekenis in het kaartbeeld.
Op niveau VI wordt de bovenste component van elk profieltype volgens een grove
lithogenetische indeling nader gedetailleerd, waarbij deze onderverdeling wordt weer
gegeven met tintverschillen van de betreffende hoofdprofieltype-kleur of familiekleur.
Er dient hier te worden gewezen op het feit, dat deze onderverdeling dus steeds de
bovenste component betreft, zodat het hier niet alleen gaat om de Afzettingen van
Duinkerke of de Afzettingen van Tiel, maar om elke component wanneer deze aan het
maaiveld voorkomt. Dit geldt voor het Hollandveen en de Afzettingen van Calais en
Gorcum. Voor de „jongere duin- en strandzanden en de oudere duin- en strandzanden"
wordt geen onderverdeling gemaakt.
224
A-type. Het A-type vormt a.h.w. de ruggegraat van de legenda voor het L.E.W.-landschap. In
het A-type wordt de genese van het gebied op de meest complete wijze weerspiegeld, alle andere
typen karakteriseren gebieden, welke op enigerlei wijze een amendement vormen op de grote lijnen
van de genese. Wanneer wij stellen, dat het A-type de 'ideale genese' weerspiegelt en de overige
typen hierop amendementen zijn, dan moet dit X-type, ook wat de kleurenkeuze betreft, centraal
gesteld worden waarbij, in het licht van de opeenstapeling van de drie belangrijkste lithogenetische
eenheden, deze kleur ook min of meer functioneel moet werken. In dit verband werd voor het
A-type een olijfgroene kleur gekozen als familiekleur. Deze bruinachtig groene kleur markeert,
ook functioneel, die gebieden waar het veen (bruin) tussen de mariene componenten (groen) tot
ontwikkeling kwam. Wij hopen met deze min of meer voor zichzelf sprekende kleurkeuze een
kaartbeeld te krijgen dat zieh, ondanks de vrij ingewikkelde legenda met opeengestapelde compo
nenten, voor wat de grote lijnen betreft toch vrij gemakkelijk laat lezen. In deze familiekleur worden
dan, bij de detaillering van dit A-type op de verdere niveau's, tintverschillen aangebracht.
D-type. In het algemeen vertegenwoordigen de D-typen de diepe erosiegeulen in de mariene
gebieden. Soms kunnen het uitgestrekte gebieden zijn die met het D-type worden weergegeven,
gebieden waar de zee na de Calais-sedimentatie toegang kreeg. of hield en waar de oudere Sedimen
ten werden opgeruimd.
Het D-type zal in grote delen van de kaart als patroon van erosiegeulen tezamen met het A-type
het kaartbeeld beheersen en zal worden weergegeven in lichte, helder geelgroene tinten.
E-type. Dit type zal vrijwel uitsluitend de droogmakerijen karakteriseren waarin Afzettingen van
Calais aan de oppervlakte voorkomen. Zij worden weergegeven in groenblauwe tinten.
F-type. Deze profielen karakteriseren grotendeels de z.g. „randveengebieden" d.w.z. die gebieden
waarin, althans aanvankelijk, geen directe invloed van transgressie te bespeuren was, zodat hier
geen mariene of fluviatiele Sedimenten werden afgezet. Door de Sterke zoete kwel en door instro-
ming van rivierwater ontstond in deze gebieden een moeras met een onder invloed van de zee-
spiegelrijzing stijgende zoetwaterspiegel. De sedimentatie volgde deze waterspiegelrijzing, zodat
vaak dikke veenpakketten ontstonden, die het opdringen van de lagunaire Sedimenten vrijwel tegen-
hielden. Tenslotte werden delen van deze randveengebieden door Afzettingen van Duinkerke bedekt
en ontstonden dus de F-profielen. Andere delen van dit randveengebied waar deze latere bedek-
king niet plaatsvond, worden met de G-typen van het P.L.-landschap weergegeven. Deze typen
komen in groenig bruine tinten op de kaart.
Ten aanzien van deze onderverdeling kan men de beide volgende vragen stellen:
1. Waarom werd de bovenste component gekozen, en niet een diepere component b.v. Calais?
2. Waarom worden deze onderscheidingen in tintverschillen weergegeven en niet b.v. in Signa
turen
De bovenste component werd gekozen, omdat hierdoor een zo groot mogelijk verwantschap wordt
bereikt tussen het patroon van de bedoelde detaillering en het bestaande patroon van de hoofd-
profieltypen. Onder deze „patroonverwantschap" verstaan wij het onderling overeenkomen van de
Patronen in die zin, dat beide elkaar a.h.w. versterken en elkaar zo min mogelijk kruisen. Een
beeld hiervan geeft het geval waar een gebied met een A-profiel door een aantal diepe geulen van
het D-type is doorsneden. Van deze diepe geulen gaat een dendrietisch systeem van ondiepe geulen
uit dat niet in de hoofdprofieltypen tot uiting komt, omdat door dit ondiepe systeem het onder-
liggende Hollandveen niet werd weggehaald.