218
mogelijk te beperken. Aangenomen dat elke component t.o.v. de overige een vaste
plaats inneemt en dat dus niet b.v. Calais op Duinkerke kan liggen, iets wat op
grond van de ontstaanswijze van het beschouwde gebied mag worden verondersteld
komt men tot een aantal van 2"1 combinaties, waarin n het aantal componenten
voorstelt. Gezien het feit dat het aantal componenten in het totale gebied dat met pro-
fieltypen zou kunnen worden weergegeven 7 of 8 bedraagt, moesten maatregelen ter
beperking van het aantal combinaties worden genomen.
Deze beperking van het aantal combinaties werd via een aantal maatregelen bereikt,
waarvan de voornaamste is dat het gebied waarin profieltypen worden gebruikt in een
drietal landschappen is ingedeeld. Deze landschappen zijn zo gekozen, dat in elk ervan
slechts een beperkt aantal componenten optreedt, die als de hoofdcomponenten van het
betreffende landschap worden beschouwd.
Door de onderverdeling in landschappen zouden 3 X 7= 21 hoofdprofieltypen ont-
staan tegen 271 127 combinaties wanneer deze landschappelijke afbakening niet
zou worden ingevoerd. Daarnaast zijn nog andere maatregelen genomen, zodat b.v.
componenten welke niet tot de hoofdcomponenten van een bepaald landschap behoren,
onder zekere voorwaarden mögen worden gecombineerd of verwaarloosd.
Door toepassing van deze regels tezamen wordt het totaal aantal profieltypen voor
het gehele gebied tot 28 beperkt (zie schema's 2, 3 en 4).
Een ander belangrijk aspect vormt de diepte van de kaart. Hierbij wordt gesteld, dat
de diepte van de kaart overal die van de normale boordiepte ter plaatse is, m.a.w. de
diepte van de kaart strekt zieh uit tot de z.g. boorbeperkende laag. Deze boorbeperken-
de laag is echter in het belang van de uniformiteit toch aan enige regels gebonden.
Deze regels komen er op neer, dat een boorbeperkende laag pas als zodanig wordt
erkend, wanneer deze voorkomt beneden het niveau van de top van de speeifieke hoofd-
component.
Tenslotte dient nog te worden gewezen op de noodzakelijkheid twee begrippen streng
gescheiden te houden; stratigrafische classificatie en legenda-constructie.
Mögen wij in het algemeen zeggen dat de stratigrafie, in ons geval de lithostrati-
grafie, de bouwstenen levert voor de legenda, daarnaast geeft de legenda zelf nog weer
een aantal voorschriften om met deze bouwstenen tot een bepaald kaartbeeld te komen.
Zo bestaat er bij het opstellen van de legenda, de behoefte om de eenheden of bouw
stenen nog weer verder onder te verdelen volgens Systemen, welke ten doel hebben be-
paalde facetten of thema's van het gebied te accentueren, b.v. de genese. Aldus kunnen
de eenheden, zuiver volgens regels door de legenda gesteld, worden onderverdeeld
naar lithogenese, lithologie, morfologie enz.. Ook zal de legenda soms eigen cri-
teria moeten stellen in verband met de begrenzing van bepaalde afzettingen die wel-
iswaar in hun type-localiteit b.v. lithostratigrafisch werden gedefinieerd maar die dan
weer zijdelings geleidelijk in andere afzettingen overgaan. Deze grenscriteria worden
vastgesteld in verband met het thema dat de kaart vooral tot uitdrukking wil brengen.
Zo gaf b.v. de oude geologische kaart hoogtelijnen als grenscriteria te zien bij de in-
deling in Hoog-, Midden- en Laagterras.
Samengevat dient een legenda dus te zijn gebaseerd op een van de stratigrafische
Systemen deze levert de bouwstenen maar daarnaast zal de legenda een eigen
systeem van regels en soms van criteria moeten bezitten om aan de kaart het beoogde
thematische beeld te verlenen.
In de nu gebezigde profieltype-legenda geldt de noodzaak van een duidelijke schei-
ding tussen classificatie en legenda in nog sterkere mate, o.a. omdat bepaalde eenheden
soms worden gecombineerd op grond van regels, gebaseerd op de indeling in de land
schappen. Deze landschapsindeling berust echter niet op enig stratigrafisch principe