548
taal. Men schrijft Petten en Bergen-Binnen, maar zegt Pette en Berge-Binne, d.w.2.
Bergebinne, men schrijft Delfgauw met au, maar Gouwzee met ou, hoewel niemand
tegenwoordig enig verschil hoort. De spelling I]seistein is thans onrationeel, ook al heeft
men vroeger de ij en ei verschallend uitgesproken. Zolang we paard schrijven en paart
zeggen, en dat 2al helaas nog wel enige tijd 20 blijven, blijven natuurlijk ook Midwoud
en Salwerd met d, Berkhout en Ossendrecht met t. Dit houde men wel in het 00g bij
de beoordeling van alle spellingregelingen voor aardrijkskundige namen. De algemene
spelling van de taal stelt hier grenzen, die we zelfs bij zulke vreemde dingen als aard
rijkskundige namen toch wel niet kunnen veronachtzamen.
Ofschoon de naam niet verändert bij verandering van spelling, zijn er toch opmerkelijk
veel mensen die de naam geheel vereenzelvigen met zijn letterbeeld, en het 'traditionele'
letterbeeld wordt dan als een heilig teken aanbeden en verdedigd tegen spellingschen-
ners en nieuwlichters. Vooral bij deftige en romantische spellingen als Goirle, Ugchelen,
Baexem, Mheer, Bathmen, Rheden, Bergh, Venraij, Yerseke, Beijerland, die natuurlijk
veel mooier zijn dan gewoon Goorle, Uchelen, Baaksem, Meer, Batmen, Reden, Berg,
Venraai, Ierseke en Beierland.
Een algemener behoefte aan eenheid in de schrijfwijze van de taal, hierbij inbegrepen
de aardrijkskundige namen, dagtekent in Europa van het begin der negentiende eeuw.
De Franse en Industriele revoluties gaven het aanzien aan moderne staten waarbinnen,
te beginnen bij de veel gesmade 'Franse tijd', een rationeler beheer door de landsregering
gaat verdringen het vroegere provincialisme, de gewestelijke en plaatselijke verscheiden-
heid.
Deze ontwikkeling uitte zieh ook op twee terreinen die doorgaans niet met elkaar in
verband gebracht worden, maar toch enge relaties blijken te hebben. De tijd van de
eerste landelijke kartering van Nederland is ook de tijd van de eerste officiele spelling
der Nederlandse taal van regeringswege. Beide zijn direkte gevolgen geweest van de
Franse revolutie. Terwijl de Leidse hoogleraar Siegenbeek zijn Verhandeling over de
Nederduitsche spelling uitgaf (1804), en zijn Woordenboek voor de Nederduitsche
spelling door de regering van de Bataafse Republiek als ambtelijke schrijfwijze werd
aanvaard (1805), begonnen Krayenhoff en van Goriojm aan hun vermaard gewor
den eerste topografische kaart van geheel Nederland 1:115 000 (1806-29), en trok-
ken de landmeters van het nieuwe kadaster de boer op, teneinde o.a. vele tienduizenden
veldnamen voor het eerst in een kaartwerk vast te leggen (1807-29). En het is ver-
leidelijk deze vergelijking tussen ortografische en kartografische aktiviteit te herhalen
voor de tweede helft van de negentiende eeuw, toen de nieuwe spelling van DE Vries
en te Winkel (1863) zijn kartografisch evenbeeld vond in het 'topografisch systema'
van de eerste stafkaart (1864), en in de begerenswaardige Gemeente-atlas van Neder
land van J. Kuyper (1865).
Als nevenverschijnsel bij deze karteringen en spellingregelingen verschijnen in de
negentiende eeuw de eerste min of meer officiele aardrijkskundige naamlijsten van ge
heel Nederland, althans van de 'bewoonde oorden', zoals het zo aardig heet. Zo ging
de kaart van Krayenhoff al vergezeld van een Alphabetische naamlijst der gemeenten
en derzelver onderhoorigheden (1826), terwijl als bezinksel van de nieuwe kaart
1:50 000 verscheen het Alphabetisch register van alle bewoonde oorden des rijks
(1850), een onverwacht aantrekkelijk boekje waarin men o.a. ingelicht wordt over het
aantal bakovens en trekossen en slaapplaatsen in de verschillende plaatsen. Terzelfder
tijd kwam van de pers het grootste en interessantste aardrijkskundig woordenboek dat
Nederland bezit, het Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden van A. J. van
der Aa, „onder medewerking van eenige vaderlandsche geleer den" uitgegeven in der-