255
H. ERAI EU
DE KARTOGRAFISCHE BEROEPSOPLEIDING IN DUITSLAND 2
In de Bondsrepubliek werken ongeveer 2000 kartografen bij topografische diensten
en particuliere uitgeversmaatschappijen. Dit aantal is gering in vergelijking met het
aantal werkzamen in de meeste andere beroepen in de Bondsrepubliek. Ze speien echter
op wetenschappelijk en kultureel gebied een grotere rol, dan in dit absolute getal tot
uitdrukking komt.
De taak van de kartograaf is de door opmetingen en geografisch onderzoek vergaarde
kennis van het aardoppervlak of andere resultaten van wetenschap en statistiek, tot een
uniform kaartbeeld om te werken, aanschouwelijk en leesbaar weer te geven en in een
goede en nauwkeurige tekening de originelen voor de reproductie en druk gereed te
maken.
Binnen het werkterrein van de kartografie kan men twee richtingen onderscheiden,
een gevolg van de Sterke divergentie in kaarttypen en kaartgebruik. De ene richting om-
vat de vervaardiging van topografische kaarten en topografische overzichtskaarten; de
andere wordt ingenomen door de grote groep van geografische en thematische kaarten,
die in het onderwijs, in de wetenschap, in het verkeer en op vele andere gebieden ge-
bruikt worden; het vervaardigen hiervan vormt voornamelijk het werkterrein van de
kartografische instituten en uitgeverijen.
De omvang en veelzijdigheid van de in de Bondsrepubliek bedreven kartografische
werkzaamheden heeft tot gevolg, dat het beroep kartograaf aan de betrokkenen bijzon-
dere eisen stelt, die men zieh slechts door j arenlange oefening in de theorie en de
praktijk kan verwerven. Het is onmogelijk om iemand, die een behoorlijke algemene
ontwikkeling heeft, een körte opleiding te geven en dan van hem goede prestaties te
verlangen. Hij moet nu eenmaal praktische mogelijkheden met zijn theoretische kennis
vooral in de wiskunde, geografie en reproductietechniek in verband brengen en
daardoor in staat zijn, niet slechts te imiteren, maar zelf tot nieuwe scheppingen te
komen. Hij moet in staat zijn een kaartontwerp voor een bepaald thema uit te voeren,
hij moet voor de inhoud borg staan en hij moet de kaart kunnen bijhouden.
Het kartografische werk stelt door de veelzijdigheid van de thematische kaarten, hoge
eisen ten opzichte van de fantasie en kunst van de grafische vormgeving. Daarom is
voor het beroep van kartograaf vereist: aanleg voor tekenen, een goede algemene ont
wikkeling en een grote feitenkennis, die ook na de beeindiging van de opleiding steeds
uitgebreid moet worden.
Reeds in 1839 stichtte Heinrich Berghaus in Potsdam een Geographische Kunst
schule, die echter in 1848 weer gesloten werd. Na het sluiten van deze school gingen
enige grote kartografische instituten, zoals Justus Perthes in Gotha, het Bibliographisches
Institut, Brockhaus en Wagner Debes, alle in Leipig er toe over om zelf een vier-
jarige kartografische opleiding op te richten. Het ontbreken van gemeenschappelijke
richtlijnen voor de opleiding en de specialisatie van de bedrijven in uiteenlopende rich
tingen werkten het ontstaan van sterk verschillende opleidings-resultaten in de hand.
Daarom werd de vraag naar een uniforme opleiding steeds urgenter, zowel voor de
bedrijven als voor de kartografen zelf. In de zomer van 1935 werd de Berliner Karto-
1 H. Ermel, hoofd van de Kartografische Afdeling van het Deutsches Hydrographisches Institut,
Hamburg.
2 Voordracht, gehouden op de Nederlandse Kartografendag, 15 november 1963, te Rotterdam.