490
- :.y
J. P. HEEREMA EN G. G. L. STEUR
Afb. 1. Twee typen grondboren. Links boorlichaam, gebruikt in zand- en kleigronden. Rechts
gutsboor, gebruikt in veengronden en andere slappe gründen.
Left: auger used in sandy and clayey soils. Right: gouge used in peat soils and other soft material.
bodemprof iel
VI moedermateriaaL
:\-y.y
i
0
25-
50-
75
100
cm
A1
-roest
C
IE
permanent
grondwoter 75
100
cm
I AI
j A2
I B2
B3
C
0-
.A1
A2
25-
"B1
B2
50-
B3
fiber
75-
C
100
cm
C
Afb. 2. Drie bodemeenheden in hun landschappelijk verband. De eenheden op de rüg, op de hel-
ling en in het dal zijn verschillend. Elke eenheid (I, II en III) wordt op de bodemkaart als kaart-
eenheid onderscheiden met een eigen symbool en een afzonderlijke kleur. Onder het diagram een
schematische voorstelling van de bodemprofielen van de drie eenheden.
Three soil units in the landscape. The units on the ridge, the slope and the Valley have different
profiles (I, II and III). Each is indicated on the map with a Symbol and a separate colour.