419
De bemoeiingen van de overheid met de bescherming van Nederland tegen de over-
stromingen door de zee en de grote rivieren, hadden reeds in de achttiende eeuw be-
langrijke waterbouwkundige werken ten gevolge. Bij de voorbereiding van deze werken
waren kaarten nodig. Meestal hebben deze betrekking op de grote rivieren. Voor het
merendeel komen zij voor als bijlagen in rapporten die zijn opgesteld door de inspec-
teurs van de Waterstaat op verzoek van de Staten van Holland en West-Friesland. Vaak
zijn de kaarten summier van opzet met een onvolledige topografie. Slechts de gegevens
welke nodig zijn voor het waterstaatswerk zijn erop vermeld. Naast de genoemde kaar
ten komen in dien tijd veel regionale kaarten voor. Zij zijn meestal topografisch en een
enkele keer kadastraal. Enkele zeer bekende ervan zijn:
In 1830 verschijnen de eerste bladen van de algemene rivierkaart van Nederland op
de schaal 1:10 000. Zij geven een overzicht van de topografische gesteldheid längs
de grote rivieren en beslaan het gehele blad. Bij de latere herzieningen werd slechts
een strook van ongeveer 200 m breedte buiten de bandijken in kaart gebracht. De eerste
editie van de series E (Hollandse IJssel van Gouda tot IJsselmonde) en F (Oude en
Nieuwe Merwede en de Killen in het Bergse Veld) werden in kleurendruk uitgegeven
in de jaren 1857-1860.
Op 11 juni 1863 werd door A. van Egmond het voorstel gedaan om te komen tot
een speciale Waterstaatskaart. Dat hierbij aan een uitgave in kleuren werd gedacht, is
niet verwonderlijk, gezien de goede ervaringen opgedaan met de rivierkaart en de
mogelijkheid tot uitvoering door het Topografisch Bureau. Zelfs had Van Egmond al
overwogen wat op de kaart diende te worden aangegeven. Dit bleek uit de toelichting
op zijn voorstel. De zaak was goed doordacht, want in de definitieve uitvoering is het
voorstel vrijwel geheel overgenomen en slechts op enkele punten iets uitgebreid.
Ook nu wordt de oude methode nog steeds in grote lijnen gevolgd. Wel is de uit
voering van de kaart aangepast aan de moderne begrippen van de waterhuishouding en
is de inhoud van de kaart op verschillende punten uitgebreid met belangrijke gegevens.
Anderzijds is de opzet van de kaart vereenvoudigd.
DE WATERSTAATSKAART
Bergboezems vindt men veel längs de getijrivieren. De windmolen of het gemaal kan alleen
voldoende lozen bij laagwater. Bij günstige wind en hoge rivierstand wordt het overtollige water
voorlopig geborgen in door dijken omsloten binnendijkse gronden. Zij worden bergboezems en
ook wel hoge boezems genoemd.
Voorboezems ontstonden door wijziging van de bestemming van een molengang, waarbij enkele
molens elkaar het water toemaalden om zodoende een grotere opvoerhoogte te verkrijgen. Werd
de meest landinwaartse molen later vervangen door een gemaal, dan ging de molengang als voor-
boezem dienst doen. Tijdens de vloedstanden kon dan het gemaal in werking blijven door het water
op de voorboezem uit te slaan.
Een polder is een gebied, dat is afgesloten van het omringende water. Als regel heeft het een
eigen waterstand. Het kan een afwateringseenheid zijn indien het rechtstreeks op een rivier of
de zee loost of een deel ervan. Vöor de polders die uitwaterden op de zee groeide het gors
vaak zodanig aan, dat men dit ging indijken en de oude polder op de nieuwe indijking ging lozen.
Deze ging dan in feite dienst doen als boezem van de oude polder. Ook kent men in de polders
onderbemalingen. Ook zijn er polders die geleidelijk overgaan in hoge gronden. Zij zijn als over-
gangsgebied te beschouwen. Een duidelijke grens is daarbij niet aan te geven.
1. kaart van Beemster, door Daniel van Breen, uit 1644;
2. kaart van het Hooge Heemraedschap van Rhijnland, door Jan Jansz. Dou en Steven
van Broeckhuijsen, eerste uitgave in 1647, laatste uitgave in 1746;
3- kaart van het Hooge Heemraedschap van Schielandt, door Jan Jansz. Stampioen, eerste
uitgave in 1660, laatste uitgave in 1765;
4. kaart van Delfland, door N.S. Cruquius uit 1712. 2
2 Een uitvoerige beschrijving over dit kaartmateriaal is te vinden in het boek De kartograjie
van Nederland, door Dr. ir. C. Koeman.