412 voorlopige vaststelling van een 'Algemene Toelichting' vond daarop in de loop van 1865 plaats. Het blad Amsterdam 4 werd op deze wijze bewerkt en op 17 juli 1865 aan de hoofdingenieurs van de Waterstaat gezonden om advies en opmerkingen Over de opzet en uitvoering. Na raadpleging van deze adviezen werd de bewerking en uitvoering van de kaarten met de randschriften definitief goedgekeurd en versehenen kort daarna de bladen Amsterdam 3 en 4. De voor de Waterstaatskaart gevolgde bladindeling was gelijk aan die van de topo- grafische kaart schaal 1 50 000. Elk blad bevatte een vierde gedeelte van een blad van de Topografische Dienst en werd als zodanig genummerd van 1 tot en met 4, vooraf- gegaan door de naam van het blad. Men noemde deze bladen „kwartbladen Alleen om praktische redenen werd soms afgeweken van de topografische indeling, bijvoor- beeld bij de eilanden. Deze wilde men liefst ongedeeld, dus als een geheel op de kaart hebben. Ook vervielen enige bladen, waarop slechts een klein gedeelte van Nederlands grondgebied voorkwam. Deze gedeelten werden dan gevoegd bij de aangrenzende bladen. Tegenwoordig is dit principe weer verlaten; men volgt volledig de bladindeling van de topografische kaart (zie figuur 2). Met de Waterstaatskaart werd en wordt nog beoogd een duidelijke voorstelling te geven van de waterstaatkundige toestand van het land. Daarbij werd onderscheid ge- maakt in de zuiyer waterstaatkundige toestand en het administratieve beheer. De weer- gave van de waterstaatkundige toestand stond hierbij op de voorgrond, zodat hiervan zoveel mogelijk op de kaart zelf werd aangebracht. Het administratieve beheer werd minder uitvoerig behandeld. Het was voornamelijk te vinden in de randschriften. De volgende gegevens van zuiver waterstaatkundige aard kwamen op de kaart en in het randschrift voor: Als inlichtingen van administratieve aard kwamen op de kaart en in het randschrift voor: J. VAN DER KLEIJ de polders met hun zomerpeil en grootte; de sluizen en molens tot ontlasting van polders, met aanwijzing van de volgorde, waarin de molens elkander het water toemalen; de boezems en hunne gemiddelde, hoogste en laagste waterstanden; de maalpeilen, stempelpeilen, hoogten der boezemkaden, enz.; de sluizen, waardoor de boezems zieh ontlasten, met hunne afmetingen en de daartoe gebezigde bemalingswerktuigen; de stroomende wateren met de grens van het gebied der verschillende panden; de gemiddelde, hoogste en laagste standen der zee en der rivieren; de diepte der zee beneden laagwater en die der rivieren beneden middelbaren rivierstand; de hoofden tot oeververdediging, kribben, dämmen, enz.; de voorname havens met een körte beschrijving; de zee- en rivierdijken met hunne hoogte en aanwijzing der kunstmatig verdedigde dijkvakken, de schutsluizen, in vaarten en kanalen gelegen, met hunne afmetingen; de keersluizen en de inundatiesluizen met hunne afmetingen; de kleine schutsluizen en overtoomen, waardoor polders onderling of met den boezem ge- meenschap hebben; eene körte omschrijving van de bestemming en het gebruik van sommige sluizen; de overlaten, hunne hoogte en körte beschrijving; de kunstwegen; de bevloeiingen; de molens door water gedreven, en de stuwen op de stroomende wateren, met hare afmetingen, de peilschalen, waaraan geregeld waarnemingen gedaan worden; de peilmerksteenen, aangevende de hoogte van het Amsterdamsche peil. de administratieve polderindeling; het beheer door dijkbesturen, heemraadschappen, enz. uitgeoefend; de octrooien en concessies voor verveningen en droogmakerijen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografie | 1965 | | pagina 6