193
DE KAARTERING VAN SURINAME
die van van Rosevelt hoewel ze werd aangevuld met eigen opnamen tot 1898. Ruim
70 van Suriname was op dit tijdstip nog niet in kaart gebracht.
Intussen begon de exploratie van het binnenland op partikulier initiatief. Van 1896
tot 1911 werd een 9-tal wetenschappelijke expedities de bovenloop der rivieren op-
gezonden, teneinde gebergten, stroomgebieden en waterscheidingen in kaart te brengen.
Deze opnamen konden iets nauwkeuriger geschieden dan ten tijde van van Rosevelt
omdat inmiddels de Zeiss-afstandsmeter in gebruik was genomen. Bij deze expedities
wordt ook voor het eerst triangulatie toegepast.
Door de Lt. ter Zee van Stockum worden in 1911/12 wederom astronomische waar-
nemingen verricht in de noordelijke helft van Suriname. De primitieve instrumenten die
hiervoor gebruikt werden prismacirkel en kwikhorizon waren er de oorzaak van
dat ook deze waarnemingen niet nauwkeurig waren. De volgende methode werd nl.
toegepast: Te Paramaribo werd de lengte direkt bepaald door middel van uurhoek-
berekening uit maanshoogte en bekende sterretijd, terwijl de lengten der andere stations
telkens werd afgeleid uit afstandsbepaling tussen twee punten. Van Stockum vond
voor Paramaribo een W.L. van 55° 12' 14" 89, hetgeen echter niet overeen kwam met de
tot dan toe gebruikelijke W.L. van 55° 9' 55" (Luit. v. Rees, 1906).
In 1927 wordt de lengte van Paramaribo (stenentrap) herbepaald door Kapt. ter Zee
J. Kremer, die hiervoor vindt 55° 8'48" 69, terwijl KLM Aerocarto in 1947 voor dit
zelfde punt 55° 09' 10" 00 W.L. vindt. (KLM paste het systeem van simultane lengte-
en breedtebepaling toe).
De breedten werden door van Stockum bepaald door middel van de methode van
circum meridiaan hoogten en vertoonden ten opzichte van de modernere methoden wei
nig verschil. Van Stockum vond voor Paramaribo 5° 49' 28" 19, Kremer 5° 49' 27" 79
en Aerocarto 5° 49' 25" 40, e.e.a. zonder in achtneming van de schietloodafwijking.
Om in de kartografische en kadastrale toestanden verbetering te brengen wordt in 1912
ingesteld de opnemingsdienst van Suriname welke dienst in 1920 topografische bladen,
schaal 1:10 000 van Paramaribo en omgeving uitgeeft. Deze bladen werden samen-
gesteld aan de hand van de door van Stockum opgegeven geografische coördinaten,
berekend in de polyeder projektie. De bladen zijn 55 cm in het vierkant en komen over
een met 3' lengte en breedte (op de gemiddelde breedte van Suriname). Zeven jaar later
verschijnt een overzichtskaart van Suriname op de schaal 1 800 000 samengesteld door
F. Spirlet. Tenslotte komt in 1930 de kaart van Suriname uit, op de schaal 1 200 000
door L. Bakhuis en W. de Quant. Deze kaart is wederom een bewerking van die van
van Rosevelt nu echter aangevuld met gegevens verkregen uit de wetenschappelijke
expedities, incidentele metingen der diverse landmeters en opmetingen door het Bos-
wezen en de Surinaamse opnemingsdienst.
Bij de samenstelling van deze kaart ging men verder uit van de verbeterde geografische
coördinaten (Kremer) en werd de Mercatorprojektie toegepast. Bij de uitgifte van
terreinen in exploratie of exploitatie voor hout, balata of delfstoffen is het tot nu toe
voorgeschreven de daarbij nodige kaarten samen te stellen aan de hand van de kaart
van Bakhuys. Op kartografische gebied zijn er van af 1930 tot 1945 geen belangrijke
verbeteringen en/of aanvullingen te vermelden.
Na de tweede wereldoorlog deed zieh in Suriname evenals overal eiders een sterke
drang tot versneide ontwikkeling gevoelen. Als basis voor diverse plannen op bosbouw-
kundig-, mijnbouwkundig-, hydro elektrisch- en ander gebied was een uitgebreider over
zichtskaart van het land onontbeerlijk. Daarover diende op körte termijn te kunnen wor
den beschikt. Conventionele terrestrische meetmethoden blijken te tijdrovend en kost-
baar, terwijl het hiervoor benodigd aantal landmeetkundigen niet disponibel is. De lucht-
fotogrammetrie kan gelukkig aan de gestelde opgave voor een snelle kaartering voldoen.