201
BESPREKINGEN
je het. Als voorbeelden van deze praktische voorlichting noemen we de tekenmaterialen en tech-
nieken bij de doezeling (blz. 222), de kleurtabel voor de repro-technische uitvoering, de oefeningen
in de rotstekening (blz. 301). Het oorspronkelijke in de door Imhof bedreven didactiek ligt in zijn
ordenend optreden, in het opruimen van overbodige argumenten. Daarbij wordt vaak een vernie-
tigende kritiek op bestaande verkeerde of verwarde opvattingen geleverd (blz. 330: Regionalfarben
versus hypsometrische Farben).
Waar bet nodig is komt de formule ter sprake, zoals in de heldere uiteenzetting over de kleinst
mogelijke en de gebruikelijke afstand tussen hoogtelijnen in topografische kaarten. Het gehele werk
is van deze gei'nspireerde, tegen de vaagheid en tegen de ongefundeerdheid strijdende toon door-
trokken. Daarmee komen we op de:
c. ldeele kwaliteiten
Deze komen vooral in hoofdstuk 14 'Das Zusammenspiel der Elemente' goed tot uitdrukking.
Wie dit nog niet wist, kan hier de 'belijdenis' van Imhof ten opzichte van de menselijke creativiteit
in de kartografie vernemen. Scherp wordt het wezen van de grafische voorstelling tegenover de na-
tuurlijke gesteld: „Die Linie ist eine Erfindung des menschlichen Geistes, eine Fiktion". Schrijvende
over de duizenden „verworrene" kaarten die in de loop der jaren gemaakt zijn stelt de schrijver dat
alle moeite daaraan besteed nutteloos is, omdat de coördinering der op zichzelf zorgvuldig uitge-
voerde details ontbreekt. „Das man dies bisher nicht genügend erkannt und betont hat ist heute
schwer verständlich" (blz. 364). Sehr, wijst voorts op de noodzaak (ook bij topografische d.m.v.
luchtfotogrammetrie vervaardigde kaarten) de vormgeving van te voren in een hand te leggen, want
„viele Köche verderben den Brei". De afstemming van de kaartinhoud op zijn funetie en vooral op
zijn esthetisch uiterlijk wordt hier met exaete argumenten beklemtoond. „Kartographie ist die Kunst
des Masshaltens" (blz. 366). Daarnaast is er uiteraard de belijdenis van de kunstenaar die in de
natuur zijn leermeester ziet. Imhof gaat op de dualiteit objectief-subjectief bij de vergelijking van
natuur-indruk en kartografische weergave uitvoerig in. Hij laat ook de verhouding luchtfotobeeld-
kaart tot uitdrukking komen. Het verticale luchtfoto-beeld komt herhaaldelijk ter sprake, zelfs de
kleurenfoto. Hij prijst de kleuren-luchtfoto's als de ideale uitbeelding van details voor topografische
kaarten op grote schaal en stelt dat voor kleinere schalen het algemene karakter van de kleur met
die welke vanaf grote hoogte gezien wordt, overeen dient te komen. Maar hij onderschat de moge-
lijkheden van de nieuwste ontwikkelingen wanneer hij zegt: „Die Groszräume aber, die den Darstel
lungen in Karten sehr kleiner Maszstäbe entsprechen, lassen sich in der Natur nicht überblicken"
(blz. 332). Want de kleurenfoto's, vanuit satelieten genomen, tonen juist wel de mogelijkheid van
het tegenovergestelde aan. Wie de kleurenfoto's vanuit de Gemini VII genomen beziet (Paris Match
van 22 jan. 1966) zal van de betekenis van deze foto's voor de kleurenweergave op atlaskaarten over-
tuigd worden.
Hoogst belangrijk zijn de hoofdstukken over de natuurlijke en de symbolische kleuren omdat we
daaruit de achtergrond van de door Imhof toegepaste technieken en stijlen kunnen vernemen. We
voelen er de worsteling van de kunstenaar met zijn onderwerp in „Der Kartograph kann nie ganz an
die Natur herankommen, er hat bei seinen Bemühungen um Vereinfachung stets Kompromisse ein
zugehen
d. Grafische kwaliteiten
Omdat de verbale vorm ten enenmale tekort schiet om de illustratieve kwaliteiten van dit boek
te bespreken wordt hier volstaan met een enkel kenschetsend bijvoeglijk naamwoord: Weergaloos.
De bouw van het omvangrijke werk is logisch en harmonisch: na de behandeling van fundamen-
tele begrippen, waaronder de kleurenleer, komt het hoofdonderwerpde hoogtevoorstelling. Vanaf de
hoogtelijn, via de plastisch versterkte hoogtelijn wordt de schaduw van oppervlakte-lichamen bereikt.
Daarop volgt de toepassing in terrein objecten. Steeds weer wordt de lezer voorgehouden dat hij
niet met nieuwe vindingen te maken heeft, maar dat de kartografie al op een lange geschiedenis
kan wijzen. Zo bijv.„Die schatten plastisch verstärkte Höhenkurve ist schon recht alt (1865, Schw.
Alpenclub). Trotzdem wird sie alle paar Jahre da und dort wiederum entdeckt und als kartogra
phische Neuheit gepriesen."
In het hoofdstuk over de rotsvoorstelling zien we de auteur wel recht in zijn element. In die
vijftig bladzijden wordt o.a. uitvoerig op de geomorphologie ingegaan een onderwerp dat ove-
rigens in het boek niet zo uitgebreid behandeld wordt.
Aan het einde van het boek worden de toekomstige ontwikkelingen van de kartografie behandeld.
Daarbij wordt vnl. over de nieuwe vorm van de topografische kaart gesproken: fotokaarten, foto-Iijn
transformatie, kaarten uit automaten.
K.N.AG. LXXXIII
14