202
UIT DE TIJDSCHRIFTEN
Geographische Rundschau
Bulletin du Comite Franqais de Cartographie
LITERATUUR
Ook aan de vraag of de huidige manuale techniek tegen de eisen van deze tijd bestand is wordt
niet voorbij gegaan. Maar dit werk, dat de norm aan de Europese kartografie ophangt, kan uiteraard
niet een oplossing geven voor de uit maatschappelijke nood ontstane kaartenbehoefte van de buiten-
europese landen. Het boek van Imhof biedt deze Europese norm op overtuigende wijze aan en zal,
t.z.t. ook voor de kaartering van de veel grotere werelddelen zijn practisch nut afwerpen. Het is goed
dat de fotogrammetrische diensten nu reeds kunnen lezen over „(die) Mängel geistlosen mecha
nischen photogrammetrischen Auswertens" (blz. 326). Op vele plaatsen wordt duidelijk gesteld hoe
de invoering van de luchtfotogrammetrie tot nieuwe bezinning op de uiterlijke vorm van topogra-
fische kaarten van bergland geleid heeft. De dualiteit: objectieve weergave -subjectieve inter-
pretatie van het fotobeeld komt herhaaldelijk ter sprake (blz. 148: generalisering van hoogtelijnen
in de basiskaartering; 264: rotsvoorstelling)Er is kritiek op de weergave van „Kleinformen"
(taluds, duinen, dijken) in „ingenieurskaarten". En dat het boek niet in de eerste plaats geschreven
is om de zorgen van hen die in de tropische gebieden werken te verlichten blijkt wel uit de behan-
deling van het onderwerp: beboste hellingen. Hiervan zegt Imhof (blz. 332) „Der Wald ist der
Schrecken jedes mitteleuropäischen Reliefkartographen".
Vele vakbekwame en kunstzinnige kartografen maken zieh in deze tijd met recht zorgen over de
toekomst van het vak. Die bezorgdheid komt nergens tot uiting in Imhof's boek. Laten allen die
zorgen hebben over de zieh overal manifesterende eliminatie van het menselijke element in de karto
grafie Imhof's humanisme belijden. C. K.
De artikelen-reeks van H. Boesch (zie Kartografie No. 30) wordt in jaargang 18 (1966), nr. 1,
pp. 1-4 voortgezet met een bespreking van de derde kaart: Land- und Forstwirtschaft, Fischerei.
Een nieuwe Atlas national de l'amenagement du territoire wordt besproken door J. Hautreux
in Fascicule No. 24, mai-juin 1965 (pp. 163-168). Twee kaartfragmenten geven een indruk van de
kwaliteit van deze uitgave. In deze aflevering van het Bulletin vindt men verder bijdragen van
F. Joly over Problemen betreffende de geomorfologische detailkaartering en van J. McDonaugh
over een nieuwe ontwikkeling op het gebied van de mechanische kaartbeschrifting.
Ook Fascicule No. 25, aöut-septembre 1965, bevat verscheidene, lezenswaardige artikelen. D. P.
Bickmore en A. R. Boyle delen een en ander mede over de door hen ontwikkelde tekenautomaat;
een belangrijk onderwerp, dat ook op de Achtste Kartografendag aan de orde gesteld werd. S. Kaki-
shita geeft een overzicht van de kartografische ontwikkelingen in Japan (pp. 191-195). In een theo
retische beschouwing geeft H. Gaussen zijn, uitgesproken, mening over de regels, waaraan de
redacteur van thematische kaarten gebonden is; ook de redactionele vrijheden worden nauwkeurig
omschreven (pp. 196-201).
Tenslotte nog twee technische artikelen in de rubriek Practische Kartografie van Ph. Maillard
over een nieuw offset-procede en van M. G. Martin over fotomechanische beschrifting.
Antarctica
In het 1965-nummer van deze periodiek, die wordt uitgegeven door Methuen te London, geeft
J. Holmes Miller een uitvoerig beeld van de kaarterings-activiteiten op het Antarctische Continent
(pp. 81-98).
The Cartographie fournal
De veelzijdige informatie, die iedere nieuwe aflevering van dit tijdschrift te bieden heeft, wordt
duidelijk gei'llustreerd aan de hand van een körte inhoudsopgave van het decembernummer 1965
(Vol. II, nr. 2).
D. W. Gale bespreekt enkele vraagstukken, die samenhangen met het feit, dat een kaart pas aan
het einde van het productie-proces door de samenvoeging van een aantal gescheiden componenten
tot een geheel wordt; er bestaan echter nieuwe methodes om deze moeilijkheden zoveel mogelijk te
omzeilen (pp. 68-74).
De naoorlogse ontwikkeling van de kartografie in de Bondsrepubliek wordt in al zijn aspecten
behandeld door D. S. Rugg (pp. 75-84). Van grote betekenis is de uiteenzetting van G. MC. Grath