453 L. VAN ZUYLEN1 ENKELE AANTEKENINGEN BETREFFENDE DE OPPER- VLAKTEBEPALING TEN BEHOEVE VAN DE GRONDGE- BRUIKSSTATISTIEK EN DE GRONDGEBRUIKSKAART Het gebruik van de grond in ons land is een zaak, die allen ter harte gaat. Reeds in de Napoleontische tijd werd er gewerkt aan het bijeenbrengen van cijfers, die het mogelijk maakten een statistiek van dit grondgebruik samen te stellen. Een dergelijke statistiek vervult in ons dichtbevolkte land een zeer belangrijke rol voor het planmatig benutten van de beschikbare oppervlakte. Een intens ief gebruik van de bodem is een noodzaak die in feite steeds doorklinkt in officiele nota's en discussies over voedsel- voorziening, ruilverkaveling, woningbouw, recreatie, militair grondgebruik en bevol- kingsdichtheid. Voor 1937 beschikte men in hoofdzaak over gegevens, die voortkwamen uit de Ge- meentelijke jaarcijfers betreffende de landbouw, gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze gegevens werden verstrekt door de burgemeesters met mede- werking van de commissies van bij stand voor de landbouwstatistiek. Daarnaast beschikte men over de jaarlijkse inventarisatie van de land- en tuinbouw, eveneens van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze inventarisatie kon niet aan de gemeentelijke indeling worden aangepast. Veel verbetering bracht de in de jaren 1937-1947 door het Staatsbosbeheer opgestelde statistiek van het grondgebruik. Oorspronkelijk werd deze alleen opgezet ter vaststelling van de oppervlakte bos en Woeste grond, maar het bleek mogelijk de beschikbare opper- vlaktegegevens voor enkele hoofdgroepen grondgebruik per gemeente te rubriceren. Deze gegevens voldeden echter niet aan alle wensen van de statistici en pianologen daar de statistiek van het grondgebruik geen voldoende graad van nauwkeurigheid bezat en op sommige punten te weinig gegevens verschaffe. Daarom kwam omstreeks 1951/1952 het plan tot ontwikkeling om een nieuwe statistiek van het grondgebruik samen te stellen, waarbij dan als basis zou worden gekozen de topografische kaart op de schaal 1:10 000. In dezelfde tijd waren namelijk plannen opgesteld en bij de bevoegde autoriteiten ingediend om de Topografische Dienst opdracht te verlenen tot het vervaardigen van een topografische kaart op de schaal 1 10 000. Zonder deze kaart 1 10 000 achtte men de samenstelling van een goede grondgebruiksstatistiek niet mogelijk. Het inten- sieve gebruik van de grond heeft een tot in zeer kleine percelen gaande verdeling van de grond tot gevolg, waardoor een kaartschaal kleiner dan 1:10 000 niet meer aan- vaardbaar geacht werd. Voor de opstelling van de statistiek waren ook beschikbaar de door de topografen van dezelfde Dienst verzamelde terreingegevens, die waren vastgelegd op luchtfoto's op de schaal 1:10 000. Het lag dus voor de hand de kaart 1:10 000 met daarbij de verken- ningsgegevens te kiezen als uitgangspunt voor de gevraagde statistiek. Op 22 januari 1952 vond een bespreking plaats op het Bureau van de Rijksdienst voor het Nationale Plan (thans Rijks Pianologische Dienst), waarbij behalve de vertegen- woordigers van deze Rijksdienst, van de Topografische Dienst en van het Centraal Bureau voor de Statistiek aanwezig waren gedelegeerden van het Ministerie van Land bouw, de Landbouwhogeschool, Staatsbosbeheer, afdeling Grond- en Pachtzaken, de Pro- 1 Ir. L. van Zuylen, Hoofdingenieur bij de Topografische Dienst. K.N.A.G. LXXXIII 31

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografie | 1966 | | pagina 3