zieh thans in hun antwoord van 6 maart 1967 bereid hebben verklaard een per
manente commissie in het leven te roepen voor de schrijfwijze van buitenlandse
geografische namen, zoals deze reeds in vele andere landen bestaat. Aan Dr.
vermooten betuigen wij hierbij gaarne hartelijke dank voor de diensten die hij
door herhaalde inspanning op dit gebied aan de geografische en kartografische
vakwereld heeft bewezen.
Voor de nieuwe commissie, waarvan de samenstelling bij de voorbereiding van
deze aflevering nog niet bekend was, is thans de moeilijke taak weggelegd in deze
netelige materie enige klaarheid te scheppen. Zij zal richtlijnen dienen op te stellen
inzake de schrijfwijze van buitenlandse geografische namen die in het Nederlands
geen eigen vorm hebben. Daarbij zal zij niet kunnen ontkomen aan een inventari-
satie van de buitenlandse aardrijkskundige namen die in het Nederlands wel een
eigen vorm hebben (Parijs, Milaan, Keulen). Bij haar werkzaamheden zal de com
missie zieh voorts moeten laten leiden door eventuele richtlijnen betreffende de
internationale standaardisatie van aardrijkskundige namen die in het kader van de
Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties tot stand zullen komen.
Hieronder volgen de schriftelijke vragen welke ditmaal door Dr. w. h. vermooten
werden gesteld 1 en het antwoord hem daarop door de gezamenlijke ministers
verstrekt. Voor de vragen welke in 1963 en 1964 door collega vermooten over het
onderhavige onderwerp op de bewindslieden werden afgevuurd, alsmede voor de
daarop verkregen antwoorden zie g.t. 1964 pp. 130-135.
166 De spelling van buitenlandse aardrijkskundige namen
1. Is het juist, dat de Nederlands-Belgische woordenlijstcommissie het niet tot haar taak rekent
en zieh niet competent acht aanwijzingen te geven betreffende de schrijfwijze van buitenlandse
aardrijkskundige namen, welke in het Nederlands geen eigen vorm hebben?
2. Is de Minister van Onderwijs en Wetenschappen bereid, vooruitlopende op de publikatie van
het rapport van de gemengde Nederlands-Belgische commissie inzake de spelling van de bastaard-
woorden, mede te delen of, en zo ja in hoeverre de oplossing van het probleem van de schrijf
wijze van buitenlandse aardrijkskundige namen door dat rapport naderbij wordt gebracht?
3. Zijn de Ministers niet van oordeel, dat de richtlijnen, die van de zijde van de Verenigde Naties
voor standaardisatie van aardrijkskundige namen voorbereid worden, niet binnen redelijk afzien-
bare tijd zijn te verwachten, terwijl het dan nog de vraag blijft, in hoeverre ze de Nederlandse
Problemen zullen oplossen?
4. Zijn de Ministers niet van mening, dat in verband met het bovenstaande het gevaar dreigt, dat
bij het uitblijven van Nederlandse richtlijnen inzake de schrijfwijze van buitenlandse aardrijks
kundige namen de nu reeds bestaande verwarring nog groter wordt -hetgeen een bron van ern
stige moeilijkheden zal blijven voor de ptt, publikaties van overheidswege, dagbladen, algemene,
toeristische en wetenschappelijke tijdschriften, het onderwijs, de bibliotheken, enz.?
5. Is de Minister van Onderwijs en Wetenschappen bereid, tezamen met zijn ambtgenoten van
Buitenlandse Zaken, van Verkeer en Waterstaat (ter zake van de ptt) en van Economische Zaken
(ter zake van het Centraal Bureau voor de Statistiek) een permanente commissie in het leven te
roepen voor de schrijfwijze van de buitenlandse geografische namen, zoals deze al in vele andere
landen bestaat?
6. Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, is de Minister dan bereid, in bedoelde
commissie - behalve adviseurs, aan te wijzen vanwege de Ministers van Onderwijs en Weten
schappen, van Buitenlandse Zaken, van Verkeer en Waterstaat en van Economische Zaken -
ten minste op te nemen een geograaf, een kartograaf en een neerlandicus?
K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift I (1967) Nr. 2