7. Tenslotte werd elke deelnemer gevraagd een rapport over werktijden en -methoden over te leggen. In de bijgaande tabel zijn deze rapporten in beknopt bestek samengevat. De door de zes deelnemende instituten ontvangen deeltekeningen en hoogte- puntenkaarteringen werden direct vergeleken rnet de overeenkomstige fragmenten van de bestaande Zwitserse topografische kaart 1 100000, beschikbaar gesteld door de Eidgenössische Landestopographie. Hierbij kwam o.m. naar voren dat spoorwegen, tunnels in open terreinen, grotere stations (hoewel niet gevraagd vol- gens de legenda), kale rotspartijen in gebergten en tenslotte aaneengesloten stede- lijke bebouwingen ('built up areas') door alle deelnemende instituten goed werden geinterpreteerd en gekaarteerd. Wat betreft de stadsbebouwingen bleek wel de be- hoefte te bestaan aan duidelijke begrenzingscriteria. Slechts enkele deelnemers slaagden er in hoogspanningsleidingen, tunnels in bosgebieden en ongelijkvloerse kruisingen goed te interpreteren en te kaarteren. Grote verschillen konden worden vastgesteld in de wegenclassificatie. Bij de interpretatie van autowegen bleek men zieh niet geheel los te kunnen maken van de 'image' van de bekende wegennetten in het eigen land. Over het algemeen werd het voortreffelijke Zwitserse wegennet lager getaxeerd dan het verdiende. Opnieuw bleek dus de wegenclassificatie een zeer moeilijk punt bij de interpretatie te zijn. De hoogtelijnen werden in het algemeen uitstekend gekaarteerd in eerste- en tweede-orde apparaten. In de derde orde-kaarteerinstrumenten waren zij iets minder nauwkeurig. Dit is niet zo verwonderlijk indien men zieh realiseert dat bij de orientering van luchtfoto's in deze (benaderings-) instrumenten soms belangrijke restfouten overblijven. Waterlopen en bossen waren in het algemeen zeer goed gekaarteerd en geinterpreteerd. Bij vergelijking van de kwaliteit van de aflezingen van de hoogtecijfers van vooraf vastgestelde punten bleek dat de eerste en tweede-orde apparaten duidelijk betere resultaten opleverden dan de benaderingsinstrumenten. Overigens kan worden aangetekend dat de opgegeven orienteringspunten niet altijd gunstig waren gelegen. Conclusies: 1. Voor de vervaardiging van een 1 100000-kaart bleken de gekozen fotoschaal en het percentage van overlapping van de luchtfoto's adequaat te zijn. 2. De gebruikte kaarteringsinstrumenten, dus ook de derde orde-apparaten leverden - het gestelde doel in aanmerking genomen - een situatietekening van voldoende nauwkeurigheid. De nauwkeurigheid van de hoogtecijfers was bij gebruik van derde orde-apparaten niet altijd bevredigend. 3. Voor deze kleinschalige kaarteringen konden de stereokaarteerapparaten slechts door een man bediend worden. 4. De schaal waarop in het instrument wordt gekaarteerd dient niet dezelfde te zijn als de uiteindelijke kaartschaal. Het verdient de voorkeur de definitieve kaart uit te voeren op een schaal die twee maal zo klein is als de primaire kaarterings- schaal. 5. In werkruimten die 'airconditioned' zijn kan eventueel gekaarteerd worden op tekenpapier. Wanneer geen luchtbehandelingsinstallatie aanwezig is, dienen 336 Proefnemingen in OEEPE-verband voor kaarlering op kleine schaal K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift I 1967) Nr. 4

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografie | 1967 | | pagina 8