Boekbespreking bos, p.r., j.f.niermeyer, Alias der Gehele Aarde. 45e druk, verzorgd door Prof. dr.f. j.ormeling. J. B. Wolters, Groningen 1967. Prijs f26.90. Kartografische beschouwingen De ingrijpende vernieuwing die deze 45e druk van onze bekendste atlas heeft ondergaan betekent niet alleen een grote verrijking in geografisch en didactisch opzicht, waaraan een afzonderlijke bespreking in dit nummer is gewijd1, maar levert ook vanuit een kartografisch oogpunt een boeiend schouwspel op, waar de kartografen voorlopig niet op uitgekeken zullen zijn. Niet dat alle oplossingen die de bewerkers hierbij hebben gevonden reeds volkomen zijn geslaagd fwe zullen er enkele voorbeelden van geven), maar dit maakt het voor de vakman haast nog interes santer hij leeft met de bewerkers mee in hun streven en worsteling om met de gegeven middelen een bepaald effect te bereiken en zal voor zichzelf telkens nagaan of het misschien toch nog anders had gekund. Als deze beschouwing misschien wat kritisch uitvalt komt dit slechts voort uit deze gedachtengang en allerminst uit een gebrek aan waardering voor het vele moois dat hier reeds is bereikt. De vernieuwing heeft betrekking op twee belangrijke aspecten van de atlas: ten eerste dat alle 'achterkanten' van de bladen, die in hoofdzaak thematische kaarten bevatten, nu volledig in kleur zijn uitgevoerd, en ten tweede dat de vormgeving van de meeste hoofdkaarten (waaronder zieh enige geheel nieuwe bevinden) is gewijzigd, in het bijzonder wat de reliefweergave betreft, een ontwikkeling die in de vorige drukken al was begonnen maar nu veel consequenter is voortgezet. Het is verbazingwekkend dat het mogelijk was om slechts drie jaar na de reeds zo sterk gewijzigde 43e druk een wederom bijna geheel vernieuwde atlas op de markt, op de schoolbanken en in de huiskamers te brengen. Wat nu de hoofdkaarten betreft, valt het eerst een zekere versombering van het kaartbeeld op. Dit wordt veroorzaakt doordat de grijze relieftekening (de zg. schaduwing, die zieh echter ook over alle vlakke terreinen uitstrekt) met een veel zwaarder raster is afgedrukt en bovendien in een iets donkerder kleur (men vergelijke bv. Frankrijk in de 43e en de 45e druk, met een overigens ongewijzigde relieftekening); daar komt nog bij dat het laagland-groen nu niet meer van een heldergroene kleurplaat is gedrukt maar van een combinatie van geel met een vrij zwaar blauw puntraster en daardoor ook al donkerder is geworden. Het gevolg is dat de niet-geschaduwde westhellingen veel meer worden geaccentueerd en het relief daardoor plastischer is geworden, maar dit is gegaan ten koste van de helderheid van de rest van de kaart, in het bijzonder van de laaglanden. Het geheel maakt enigszins de indruk van een landschap bij de laatste stralen van de zon, als de hellingen nog verlicht worden maar het laagland al in avondnevels is gehuld. Kortom, de relieftekening toont 'les defauts de ses qualites'. Naar mijn gevoel, maar ieder kan daar anders over denken, is de prijs die men voor deze uiter- mate sprekende reliefvoorstelling heeft moeten betalen, te hoog. Niet alleen omdat het, in deze druk voor het eerst volledig in blauw afgedrukte, rivierstelsel in de donkere laaglandtinten minder spreekt, ook de hoogtetinten zelf zijn moeilijker te herkennen, zeker in de kleurlegenda's, die alle geheel met het relief-grauw zijn overdekt (zie bv. bl. 38 en 58), hoewel op de kaarten zelf de eigenlijke hoogtekleur toch op de 'verlichte' westhellingen tevoorschijn komt. Het doet dan ook wat vreemd aan dat er op bl. 2 een algemene legenda van de zuivere hoogtekleuren gegeven wordt die daardoor geheel afwijkt van de legenda's der afzonderlijke kaarten. Deze zuivere hoogte- f kleuren zou men alleen nog kunnen verwachten op de paar bladen die nog de oude schrapjes- relieftekening hebben behouden: dit klopt voor blad 146/147 (Pacific) maar niet voor de Alpen- kaart (46/47) die helaas een veel donkerder groen heeft dan de algemene legenda, en hetzelfde geldt voor de wereldkaart (150/151, zonder relieftekening). Ook verder vertonen de legenda's wel eens foutjes, zoals de hoogste tint op bl. 38, de groene en bruine tinten op bl. 46 en het tweede vakje op bl. 151 E. Dit alles zou desgewenst bij een volgende druk gemakkelijk te verhelpen zijn door een lichter afdrukken van de relieftint (men vergelijke bv. de lichte afdruk op bl. 90/91 met de veel zwaardere van bl. 86/87, beide vermoedelijk berustend op dezelfde tekening) en een wat oplichten van de laaglandtint. Overigens zijn de hoogtetinten van de hoofdkaarten in vergelijking met de 43e druk weinig ver- anderd, al is het geel iets krachtiger geworden (in tegenstelling tot wat het voorbericht zegt) en zijn er vaak enige hoogtezones tussengevoegd. Alleen op enkele achterkanten (48,98, 110, 111) K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift I (1967) Nr. 5

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografie | 1967 | | pagina 16