Boekbespreking 435
zijn rodere tinten gebruikt (een eerste stap op de weg naar een Peuckerse kleurschaal?) al is de
overgang van geel naar lichtrood hierbij nog veel te abrupt.
Een nog verdergaande stap in de richting van een (over-)accentuering van het relief vertonen
enkele bladen die een geheel nieuwe relieftekening hebben gekregen, zoals dat van Belgie (38/39).
Deze is veel gedetailleerder en daarmede realistischer dan de vorige; voor de geomorfoloog een
buitengewoon boeiend beeld, maar voordeleerling en de algemene gebruiker te weinig gegenerali-
seerd (het dal van de Semois bv. vertoont 59 zijdalletjes) en niet meer in overeenstemming met het
in het voorbericht geciteerde adagium van Alexander von humboldt „Nur leer scheinende Karten
prägen sich dem Gedächtnis ein". Ook de voor de vakman prachtige relieftekening van Rusland
op de Europa-kaart (87) zal aan de leek een indruk geven van een diepversneden relief terwijl het
grotendeels veel vlakker is dan Zuid-Limburg. Ook hiervoor geldt dat een lichter afdrukken al
een verbetering zal brengen.
Een laatste verrijking wat het relief van de hoofdkaarten betreft is de welkome uitbreiding van
het aantal dieptezones (met die van meer dan 4 000, 6 000 en 8 000 m), hoewel nog niet op alle
kaarten, wat de gebruikers wel eens in verwarring zou kunnen brengen. Daar voor deze diepere
zones, in verband met de blauwe beschrifting van de wateren, geen donkerder blauwen gebruikt
konden worden, zijn ze aangegeven met grijze puntrasters, wat voor de twee diepste zones een
minder fraai interferentie-patroon (zg. moire) opleverde (op het land vindt men hetzelfde op bl.
131 B) waarvoor bij een volgende druk dus een betere oplossing gezocht moet worden.
Gaan we nu naar de tweede groep van vernieuwingen in deze druk, de gekleurde thematische
kaarten, dan zien we een rijk geschakeerd beeld. Van de meeste landen worden kaartjes gegeven
van neerslag, grondgebruik, mijnbouw industrie, en dichtheid van bevolking, met uniforme
legenda's (enkele uitzonderingen daargelaten), maar daarnaast zijn er vele van andere verschijn-
selen met vaak boeiende kartografische oplossingen. Ik noem bv. die van Berlijn, de reeks van de
Sowjetunie, die van Zuid-Afrika met de apartheid, de verstedelijking in de V.S., de bevolking van
Suriname, maar zo zijn er vele meer, vol met mooie vondsten.
Soms is terecht geprobeerd om naast arealen en choroplethen ook absolute waarden van be-
paalde verschijnselen te geven door open cirkels of andere figuren, in enkele gevallen door ruim-
telijke figuren, al is die poging niet altijd geheel geslaagd (op kaart 107 C ziet men bv. niet direct
dat de gekleurde cirkels bollen voorstellen en de waarden dus niet proportioneel zijn met de tweede
doch met de derde macht van de straal).
Een experiment is ook om thematische kaartjes van een land zonder kader te geven (imhof gaf
hier al het voorbeeld) teneinde een voordeliger bladvulling te verkrijgen (op de bladen 43, 110,
138, 143). Maar als er dan, wat in twee gevallen is gedaan, een geleidelijk vervagende zeekleur
omheen is aangebracht, mag dit niet zover gaan dat er zee wordt aangegeven waar in werkelijkheid
land ligt (vasteland van Azie op de kaart van Japan). Ook het vrij zweven van de legenda in een
lege hoek van de kaart, zonder eigen kadertje, is meestal wel verantwoord, mits er maar geen topo-
grafische details dwars doorheen lopen zoals op 60 B (Majorca) en 113 A (relieftekening in het
vakje cultuurland).
De reeds gesignaleerde neiging tot het gebruik van wat sombere kleuren doet zieh soms ook ge-
voelen bij de thematische kaarten, bv. op de bladen 28 A, 29, 32, 106 A (met zijn vele donkere
paarsen). Men mist dan de mogelijkheid om gebruik te maken van de associatieve waarde van de
tegenstelling van lichte tegenover donkere tinten (die bij 61 A, Berlijn, misschien wat äl te gepro-
noneeerd is), terwijl topografische details moeilijker leesbaar worden (bv. de rode tekens en lijnen
in het bruin van 60 B en vooral 61 B). Een vrij donkere effen zeetint kan fraai zijn als het land veel
lichter is (61 B, 64,118 B, 142,169) maar niet als er even donkere tinten aan grenzen (24, 28, 29,
92 A). Dat de weiland-tint op blad 28 B veel donkerder is geworden dan op blad 20 zal wel een
vergissing zijn.
Ik zou nog lang kunnen doorgaan met het opnoemen van fraaie en ook wel eens wat minder
geslaagde kartografische oplossingen, maar wil het hierbij laten en slechts eindigen met de wens
dat deze atlas met zijn, voor het vele dat hij geeft, läge prijs in handen komt van zeer veel Neder-
landers, niet alleen van hen die up-to-date geografische voorlichting nodig hebben maar ook van
hen die genoegen kunnen beleven aan een mooi kaartwerk.
A. J. PANNEKOEK
1. Voor de didactische beschouwingen zie p. 421.
K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift I (1967) Nr. 5