derne topografische kaart 1 25000 als grondslag en oude kaarten en geschriften
als bronnen.
Naar analogie van de historische geografie moet men de historische kartografie
(K) zien als de stand van de kartografie in een bepaald tijdvak. De nadruk valt op
het woord kartografie. Ook kan men een bepaald kartografisch element bestuderen
en de ontwikkeling ervan over een kortere of längere periode volgen, b.v. de terrein-
voorstelling op kaarten 4, de kaartprojecties, de afbeelding van de nederzettingen
op de kaart enz.. Dat is niet in overeenstemming met de betekenis, welke fockema
andreae aan de historische kartografie toekent, zie boven. De uitdrukking histo
rische kartografie hoorde ik ook op de bestuursvergadering van de Sectie van 13
februari 1959; maar daarnaast viel, blijkbaar onopzettelijk, tevens de uitdrukking
geschiedenis van de kartografie (G). Het is wenselijk, zo niet noodzakelijk, dat, nu
we aan het begin staan van een opleving van de kartografische belangstelling in
Nederland, van het begin af aan klaarheid bestaat in de betekenis van verschillende
uitdrukkingen op het gebied van de kartografie. Temeer, daar in de benaming van
de werkgroepen, welke in de toekomst in de Sectie zullen worden gevormd, duide-
lijk het doel moet zijn aangegeven.
Bij de historische kartografie ligt de nadruk op kartografie, bij de geschiedenis van
de kartografie op de geschiedenis. Het zijn twee richtingen, welke beide, maar uit
verschillende gezichtspunten, de oude kaarten en kaartmakers tot studieobject
hebben. De beoefenaars van (G) zijn meestal historici, bibliothecarissen, archiva-
rissen; die van (K) hebben nauwe betrekkingen met de kartografie, hetzij längs
geodetische, hetzij längs zeevaartkundige en aardrijkskundige weg. De meeste pu-
blicaties in ons land over het onderwerp zijn van de hand van de eerste groep
auteurs. Dat het wenselijk is en nodig de oude kaarten ook uit een kartografisch
oogpunt te bestuderen, blijkt o.a. hieruit, dat fockema andreae in zijn Geschiede
nis 5 wel de rivierkaarten met dieptelijnen van cruquius en ancelin noemt en dan
speciaal op de dieptelijnen wijst, maar hem is, zowel als de landmeter van riel 6
ontgaan, dat de tekening dier lijnen hier en daar landmeetkundig, topografisch
fout is, tenminste geen van beiden maakt daar gewag van. Een geschiedkundig-
beschrijvende behandeling van oude kaarten alleen is niet voldoende, maar men
dient tevens de kaart zelf te bekijken wat betreft haar goede en siechte eigenschap-
pen. Ik wil niet ontkennen, dat fockema andreae hier en daar toch wel van enkele
bijzondere eigenschappen van de kaart melding maakt, maar dat gebeurt inciden-
teel.
172 Geschiedenis van de kartografie en historische kartografie
Het zij mij vergund door enkele citaten de kwestie nog wat duidelijker te stellen: De historici
houden zieh volgens fockema andreae bezig met'de eigenlijke historie, het verhaal der kartogra
fie als onderdeel van de geestesgeschiedenis, de cultuurgeschiedenisde evolutie der kaarten als
spiegeis harer tijden, als voortbrengselen van bepaalde beschavingsperioden. Uit den maatschap-
pelijken en geestelijken achtergrond immers werden de kaarten, gelijk alle historische produeten,
ten volle gekend; isolement moet aan de volheid van het begrip schade doen. Zeker zal de niet
speciaal wiskundig 7 onderlegde historicus bij den vakman achterstaan in het technische begrip
der kaartenmaar voor de geschiedenis der vakwetenschap behoeft de specialist nu eenmaal steeds
den historicus, die meer reiatief ingesteld, de voortbrengselen der onderscheiden tijden in hun waarden
tracht te doen uitkomed 8. 'Voor den historicus zal het zuiver wiskundig 7 aspect der kaart-
kennis, zoo hij al niet geheel onwetend ervan mag blijven, toch niet in het centrum der belang
stelling staan en allerminst zal hij dienaangaande eigen beschouwingen willen voordragen' 9.
l'honore naber zegt in een beoordeling 10 onder meer het volgende:
K.N.A.G. Geografisch Tijdsehrift II 1968) Nr. 2