echter niet te worden geschaad. Aangezien in de kleur de lithologie en de stratigrafie van de bovenste component medebepalend zijn, maar ook de oudere afzettingen van invloed zijn, zal de genese van een bepaald landschap sterker geaccentueerd zijn. Daardoor zal men duidelijk kunnen zien met welk gebied men te doen heeft. Zo zal men goed onderscheid krijgen tussen een zee- of een rivierkleigebied. Zo zullen overwegend of geheel zandige gebieden een goed verschil te zien geven met b.v. een veengebied. Een stuifzandgebied zal geheel verschillen van een glaciaal gebied. Bij de bepaling van deze kleuren, zal het mogelijk zijn de kaartlezer een duidelijk en boeiend kaartbeeld te presenteren. Duidelijk, door de kaartelementen zo eenvoudig mogelijk te houden en datgene wat essentieel is te accentueren; boeiend door de kleuren zodanig te kiezen, dat direct een totaalindruk van de kaart wordt verkregen. Welke kleuren worden voor welk landschap gekozen en waarom? Bij de beant- woording van deze vraag moeten we toch wel enkele aspecten tevoren bekijken. Deze keuze is natuurlijk in een bepaalde richting gedrongen maar laat binnen deze richting toch wel enige vrijheid toe. Dit moet wel, omdat de keuze van de kleur toch altijd enigszins afhankelijk zal zijn van de persoonlijke smaak van de kiezer. Bovendien helpt zij de kiezer op weg naar het kiezen van de goede kleur. Een ge- dwongen richting is in de eerste plaats de functie. Deze factor is bij de bepaling van de kleuren voor de Geologische Kaart steeds van invloed geweest. Zand doet aan de kleur geel denken, dus wanneer een afzetting binnen het kader van een bepaald hoofdtype zandig is, dan zal zeker de kleur geel in deze kleur zijn ver werkt. Veen doet denken aan de kleur bruin en ook voor dit soort afzettingen geldt hetzelfde. De keuze van de kleuren is hierbij in relatie tot elkaar gedaan. Wanneer een bepaald hoofdtype groen is, dan zal de component veen deze kleur doen over hellen naar olijfgroene kleuren en daarmee aan 't landschap een bepaald karakter (venig) geven. Evenzo b.v. met een overwegend zandig profiel, 't Groen gaat dan overhellen naar geelgroen en vormt hiermee b.v. een verbindende schakel met de duintypen, die uiteraard uit vrij gelige kleuren bestaan. In de tweede plaats zijn kleuren gekozen uit practische overwegingen. 't Grootsie aantal onderscheidingen vinden we toch wel in het holocene zeekleigebied, dat dus veel kleurvariatie nodig heeft. Blauw, waaraan men geneigd is te denken voor dit gebied, geeft door het feit, dat het een primaire kleur is weinig variatie. Ook al omdat de overgang van blauw naar rood in paarse schakeringen dus gebruikt wordt voor fluviatiele pleistocene formaties. Groen daarentegen is een secundaire kleur. En juist daarom biedt het door z'n kleurmenging meer mogelijkheden. We kunnen immers naar geelgroen als overgang naar de duintypen en naar blauwgroen als overgang naar de rivierafzettingen. Bovendien zijn we nu in Staat door een bruingroene tint de veengebieden te markeren. Dit was met blauw als kleur voor het holocene zeekleigebied niet mogelijk geweest. Als derde overweging bij de kleurkeuze is wel de traditie een factor die meespeelt. Alle benodigde kleuren zijn visueel bepaald d.m.v. een kleurenschema. Nu zijn er verschillende kleurenschema's in omloop, die allen berusten op een indeling die meestal is aangepast aan de eigen behoefte. Daardoor zijn ze voor anderen vaak onbruikbaar. Bovendien moet men dan uitgaan van dezelfde hoofdkleuren als ge bruikt werden in een bepaald kleurenschema. Ook de kracht, de intensiteit van de kleur en het verkleuren daarna van diezelfde kleur kan tot grote onaangenaam- 274 K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift II (1968) Nr. 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografie | 1968 | | pagina 4