meer uitgebreide Zeespiegel van 1623. Yele drukken van beide en uitgaven ervan
in Franse en Engelse vertaling getuigen van de groote waardering welke zij van de
varensman hebben ondervonden, in ons land en in den vreemde.
AI bevat de eerste uitgave van Het Licht der Zee-Vaert, in twee boeken, 19 en 22
kaarten, het belangrijkste van het werk wordt gevormd door de tekst. Deze vormt
het zwaartepunt en biedt de zeeman leiding bij het bevaren varT de kusten der
„Westersche, Noordsche, Oostersche ende Middelandsche Zee'n". Bij het samen
stellen van dit werk - men leest het op de titelpagina - had blaeu gebruik gemaakt
van de gegevens verzameld door de „alderbeste Zeebeschrijvers" als lucas jans
zoon waghenaer en anderen, alsmede van geschriften en mondelinge verklaringen
van „veel ervarene Zeevaerders". Het waren de bevaren mensen, die uit de praktijk
ter zee de bijzonderheden van de kust, van banken en havens konden verstrekken.
Hun kennis werd vastgelegd door blaeu, tot nut en dienst van de gebruiker
van zijn zeemansgids. Deze gaf uitvoerige beschrijving der kusten, van bebakening,
van loop der strömen, richting van vaarwaters, diepten, ankerplaatsen, afstanden,
alles verduidelijkt met landverkenningen, welke tekst de zeeman voorlichtte bij zijn
navigatie en hem al datgene verstrekte waaraan hij behoefte had bij het vinden van
zijn weg overzee. De zojuistgenoemde in dit werk voorkomende zeekaarten gaven
slechts een algemeen overzicht en zij bevatten niet de veelheid van bijzonderheden,
die de tekst wel verschafte. De zeemansgids was het voornaamste navigatiemiddel -
naast het lood en het kompas - in die tijd. De verhouding zeekaart/zeemansgids
was toen tegengesteld aan die van thans. Heden immers is het de zeekaart waarin
men de te sturen koersen afpast en waarin men alle informatie afgebeeld vindt,
die voor de veiligheid van schip en opvarenden van onmiddellijk belang is. De zee
mansgids wordt naast de kaart geraadpleegd voor inlichtingen, die van gewicht
zijn, maar die niet rechtstreeks de veiligheid betreffen en die niet in de kaart
kunnen of behoeven te worden afgebeeld.
blaeu kon de medewerking van de praktische varensman en diens opmerkingen
aangaande het verloop van vaarwaters - of van welke aard zij ook waren - niet
ontberen, wilde hij zijn gidsen en kaarten overeenkomstig de werkelijkheid houden.
In een aan de zeekaart gewijd hoofdstuk, behorende tot de inleiding van Het Licht
der Zee-Vaert, spreekt hij over het aanbrengen van dergelijke verbeteringen. In de
Engelse editie van 1612 roept hij aan het slot van dat hoofdstuk deze medewerking
in. Hij schrijft: verbeteringen, „which wee also are ready to doe at our Charge, if
any man can by good proshewe us any thing that is to be corrected in the Cardes
that are printed by us" E
Naarmate de zeeman grondiger in zijn vak was onderlegd, was hij beter in Staat
tot het maken van nuttige en zakelijke opmerkingen. Zeker mag men hierin een
reden zien waarom blaeu als inleiding ,,eene onderwijsinghe in de Conste der
Zeevaert" aan de nautische tekst liet voorafgaan. Daarin werd geleerd „alles wat
een zeevarende man uyt de Astronomia van noode is, in welcke dingen tot noch toe
groot misbruyck onder het Zeevarende volck omme ghegaen heeft". Men vindt
hier b.v. de breedtebepaling door middel van zons-meridiaanswaarneming en
beschouwingen over watergetijden. Onnodige zaken liet hij weg. Inzake de praktijk
wees hij de jonge stuurman met klem op het goed open zetten van zijn ogen, alles
op te merken wat er valt te zien, de bijzonderheden te onthouden, te schetsen en op
te tekenen in een boek. Koersen moest hij noteren, herkenningspunten als bergen
De Luiwagen van Willem Janszoon Blaeu
369
K.N.A.G. Geografiseh Tijdschrift II (1968) Nr. 4