onderwerp had, hetgeen ook kon worden verwacht; immers, hij was „Admirael
generael van der Zee" en leerling van stevin. Men leest in het zojuist genoemde
boekje 3 hoe de Stadhouder had bevolen, dat de „Stierlieden van nu voortaen
tot veel plaetsen daerse commen, metter daet ende wel sorchvuldelick, onder-
soucken de afwijckinghen der seijlnaelde vant noorden, nemende daertoe reet-
schap wel bequaem. Ende van haer reysen weerghekeert sijnde, daer af ghetrou-
welick verwitting doen ande voorscreven Admiraliteyt, welcke deselve ervaringen
sullen doen in oirden stellen ende ten ghemeenen oirboire an yghelicken openbaer
maken (dus, tot nut van een ieder bekend gemaakt). Een kompas voorzien van
peilinrichting wordt ook in dit boekje afgebeeld en beschreven. Het is het „reet-
schap" waarop werd geduid in deze aanhaling. Voorzeker verdient de zeeman dat
wordt gewezen op de belangrijkheid van zijn werk op dit gebied; ja, tot in onze
eeuw heeft hij stenen bijgedragen in het onderzoek.
Het is Willem janszoon blaeu geweest, die de niet-wiskundig ontwikkelde
zeeman de helpende hand heeft toegestoken. Hij berekende - of wel, hij deed
berekenen, maar in ieder geval, hij gaf uit - een zeevaartkundige tafel. Met behulp
ervan kon men bij de gegevens breedte en declinatie opzoeken de grootte van de
hoek tussen het punt van opkomst en het oosten of wel van het punt van onder-
gang en het westen. blaeu noemde deze hoek - zeer eigenaardig overigens - de
„breedte van de opgang der Sonne". Later werd deze hoek bij het zeevaartonder-
wijs het amplitudo genoemd, maar dit woord is in onbruik geraakt.
De volledige titel van het boekje luidt:
Tafelen van de breedte van de opgang der Sonne, met onderrechting, om, zonder
calculatie, de miswijzing der compassen, aen alle oirten des Aerdrijcx lichtelijck
te vinden. Aen de EE. Heeren Bewinthebberen van de Oost-Indische Compagnie
f Amsterdam.
't'Amsterdam, bij Joan Blaeu.
Dat het boekje (zie fig. 3) van de hand is van Willem janszoon getuigt de Op-
dracht aan Bewindhebberen, die met zijn naam is ondertekend. Het jaar van ver-
schijnen ervan vindt men noch op de titelpagina, noch ergens anders. Waar joan
als uitgever van het werk van zijn vader op de titelpagina wordt genoemd lijkt het
waarschijnlijk dat de auteur het werkje kort voor zijn overlijden in 1638 gereed had
en dat dit na zijn dood door de zoon werd in het licht gegeven. Opgemerkt zij dat
de titelpagina is versierd met de afbeelding van een zeilend, driemast schip, dat op
de achtersteven een grote vlag voert met het bekende teken van de VOC daarin.
De in zeer duidelijke en mooie cijfers gedrukte tafel geldt voor de breedtegraden
van 1 tot 63. Voor iedere graad is een linker- en een rechterpagina genomen. De
declinatie van 0° tot 23° 30' wordt gegeven met een interval van 10'. De gezochte
grootheid wordt aangegeven in graden en minuten. De tafel is bruikbaar voor
breedte en declinatie gelijknamig, zowel als ongelijknamig. Een keuriger tafel dan
deze had joan blaeu niet in het licht kunnen geven. In typografisch opzicht Staat
zij ver boven veel werk van latere tijd.
Een inleiding van vijf bladzijden leert het gebruik ervan. Daar wordt bovendien
met enige woorden gesproken over een peilkompas, waarmede de waarneming
op de zon kan worden verricht. Het merkwaardigst evenwel zijn de woorden waar
mede Willem janszoon zijn werk opdraagt aan Bewindhebberen van de VOC.
Die woorden zouden ook op de dag van heden kunnen dienen ter inleiding van
K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift II (1968) Nr. 4
De Luiwagen van Willem Janszoon Blaeu