Kaart en atlas bij het voortgezet onderwijs
Inleiding
Er was een tijd - om met potgieter te beginnen - waarin de leerlingen bij het voort
gezet onderwijs een groot aantal namen van plaatsen, rivieren, zeestraten, kapen
enz. moesten kennen en kunnen aanwijzen op een blinde kaart. De heer schokken-
kamp heeft er enige tijd geleden nog een opmerkelijk voorbeeld van vermeld in zijn
Herinneringen E
Hierop is natuurlijk een reaktie niet uitgebleven, waarbij de slinger begon door
te slaan naar de andere kant. Men sprak smalend van kapenkunde. Kaart en atlas
werden verwaarloosd, ondanks de pogingen van enkele pioniers om kaart en atlas
in het middelpunt van het aardrijkskundeonderwijs te plaatsen. Ik noem hier
speciaal de namen van M. wiegersma 2 en h. eggink.
Door deze weerslag werden kaart en atlas geheel op de achtergrond gedrongen.
Van een aktief gebruik van deze belangrijke leermiddelen kwam weinig terecht.
Men zie b.v. het artikel van de vooys, Het eindexamen in de Aardrijkskunde op de
h.b.s.-A 3. Professor de vooys spreekt in zijn artikel over „basisgegevens". Tot
deze „parate kennis (deze klassieke term is in een siechte reuk gekomen!) behoort
ook, dat men op de hoogte is met de ligging van een aantal topografische gegevens
inclusief plaatsen. Zoals men dagelijks in allerlei kringen, ook onder de docenten,
kan konstateren, ontbreekt hieraan nog veel. In de boekenlijst van een middel-
bare school stond enige jaren geleden voor aardrijkskunde genoemd: een goede
schoolatlas, zonder opgave van auteur en titel. Hierdoor bestond de mogelijkheid,
dat een deel der leerlingen de Grote Bos en een ander deel de Meulenhojf-atlas
koos. Hoe in een dergelijke klas de leerlingen geleerd kan worden met een atlas te
werken, is voor mij onbegrijpelijk. Het lijkt mij voor de docent een onmogelijke
taak aan de hand van twee verschillende atlassen de topografische kennis, die voor
dagelijks gebruik nodig is, bij te brengen. Men heeft nu eenmaal parate kennis no-
dig ook op geografisch terrein. Over de hoeveelheid zelf kan kan men lang twisten.
Voor mij Staat echter vast, dat de invloed van de „smalers op kapenkunde" scha-
delijk is geweest.
Kartografen en Geografen
Een kaart of een atlas wordt gemaakt door de samenwerking van verschillende
groepen specialisten, zoals kartografen en reproduktie-technici. Ze worden gebruikt
door een andere groep van specialisten, de geografen. Voor de kartograaf is een
atlas een werkstuk, voor de geograaf een werktuig. Men mag dus verwachten, dat
kartografen en geografen nauw kontakt met elkaar houden en dat onderling be-
sproken wordt, hoe het gemaakte werkstuk gebruikt moet worden. Het gebruik
zou het middel moeten bepalen.
Primair zou de geograaf omvang en inhoud van een atlas moeten vaststellen.
W. DIJKSTRA
w. dijkstra, Beetsterzwaag. Oud-leraar aardrijkskunde en oud-inspecteur v.h.m.o. in Neder-
lands-Indie.
K.N.A.G. Geografisch Tiidschrift II (1968)