een verschijnsel weergeven, bv. gebaseerd op twee volkstellingen. Het is gebruike-
lijk de toe- of afname door twee contrasterende kleuren (bv. blauw en rood) in ver
schwende intensiteiten weer te geven. Dit heeft tot gevolg dat gebieden met een zeer
geringe toe- en afname, dus waar de waarde vrijwel onveranderd is gebleven, toch
tegengesteld zijn gekleurd (bv. lichtblauw tegenover lichtrood). Een bevredigender
oplossing is om deze stationaire gebieden ongekleurd te laten of tussenkleuren te
geven en de sterk contrasterende kleuren te gebruiken voor de grotere afwijkingen.
Hetzelfde doet zieh voor bij kaarten die per gebied aangeven hoeveel een waarde bo-
ven of onder een gemiddelde ligt. Een voorbeeld uit de atlas is de kaart die per ge
bied de voorkeur van de Studenten voor bepaalde faculteiten laat zien. Rood en
blauw zijn gebruikt waar de voorkeur meer dan 20 boven of onder het gemiddel
de ligt, groen waar deze dichter bij het gemiddelde ligt, dat op 100 is gesteld.
Keuze van grenswaarden bij statistische kaarten
Er bestaat een regel dat grenswaarden tussen opeenvolgende klassen zoveel moge-
lijk in overeenstemming moeten zijn met in de werkelijkheid voorkomende schei-
dingen (zie o.a. Alexander zahorchak 1943). Het verst gaan hierin jenks
coulson (1963, zieook mackay 1951,1955) die bepleiten om de klassen (in dit geval
percentage-groepen) voor elke kaart afzonderlijk te berekenen; de klassegrenzen
worden dan gebroken getallen. Voor een atlas is dit niet praktisch omdat de kaar
ten dan moeilijk vergelijkbaar worden, zowel onderling als met overeenkomstige
kaarten in andere atlassen. Dit neemt niet weg dat de Atlas van Nederland toch al
lerlei variaties vertoont in de keuze van grenswaarden tussen percentage-klassen.
Sommige verschijnselen fluetueren rondom een gemiddelde waarde en vertonen
dus een waarschijnlijkheidsverdeling (volgens een zg. kromme van Gauss). In zulke
gevallen zijn er meer klassen nodig nabij de veel voorkomende middenwaai den om
dat men anders een enorm grote ongedifferentieerde middenklasse zou krijgen,
voor de zeldzamer voorkomende hoge en läge extreme waarden kunnen de grenzen
verder uit elkaar liggen.
Een eenvoudig voorbeeld uit de atlas is de kaart van het leidingwatergebruik g.
3), waar de klassen van 80-120 en 120-160 1 per hoofd per dag het meest voorko-
men en de zeldzamer voorkomende groepen van <80 en >160 1 met verder onder-
verdeeld zijn. Een eerste proef bevatte een nog hogere klasse maar daar deze slechts
in twee gevallen voorkwam is deze met de daaronder volgende groep veremgd.
Een volkomen tegenstelling hiermee vormen de vier kaartjes van de kerkelijke
gezindten (en hetzelfde geldt voor die van de politieke partijen). De percentages
per gemeente varieren van 0 tot 100% en er is geen sprake van een gemiddelde dat
vaker voorkomt dan de extremen. Eerder is het tegendeel waar: door de historische
ontwikkeling zijn er vele streken waar de grote meerderheid van de bevolking tot
een kerkgenootschap behoort. De klassegrenzen liggen voor de middenwaarden
dan ook wijd uit elkaar, nl. bij 20, 50 en 80%, terwijl de laagste groep nog weer is
onderverdeeld door een grenswaarde bij 10 teneinde minderheden tot uitdi ukking
te brengen. Bij wijze van merkwaardigheid is er zelfs nog een klasse van 0 aan
toegevoegd.
Er is reeds opgemerkt dat voor alle vier kaartjes dezelfde kleurschaal is toegepast,
hoewel op het vierde kaartje, dat van de onkerkelijken, de klasse van >80% met
voorkomt en die van >50% in slechts 6 gemeenten (waarvan 5 in de Zaanstreek).
Thematische kaarten in de Atlas van Nederland
K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift II (1968)