Het onoplosbare vraagstuk van de bevolkingsdichtheid
Sinds meer dan een eeuw hebben kartografen zieh het hoofd gebroken over de
kartografische weergave van de bevolkingsdichtheid. Het begrip dichtheid van be-
volking, hoewel deze wordt uitgedrukt per km2, heeft alleen zin voor een gebied van
een zekere omvang. De vraag is slechts hoe groot die omvang moet zijn.
Daar de cijfers worden verkregen uit volkstellingen is het vanouds gebruik om de
dichtheid per gemeente te geven, maar voor grote gemeenten zoals Apeldoorn, die
uit heterogene delen (een onbewoond bosgebied, een agrarisch gebied en een grote
bebouwde kern) bestaan, is dat niet bevredigend. Men kan dan voor gedeelten van
gemeenten de bevolkingsdichtheid weergeven, en zover gaan dat voor elk dorp, voor
de omringende akkers en voor de woeste grond de dichtheid afzonderlijk wordt
weergegeven. Maar het oorspronkelijke begrip bevolkingsdichtheid: de verhouding
van een gebied tot het aantal van zijn bewoners, is dan geheel verloren gegaan. Voor
de grap is wel eens gezegd dat je zo doorgaande ook de bevolkingsdichtheid van je
achtertuin kunt bepalen, die nul bedraagt als je er niet juist in zit (wright 1936).
De door de sub-commissie bevolking ontworpen kaart van de bevolkingsdichtheid
in de atlas nadert enigszins tot de zo juist beschreven vorm (fig. 7 links). Alleen
voor die gemeenten die geen kern van meer dan 2000 inwoners bevatten is de dicht
heid voor de gehele gemeente weergegeven, of soms, als de gemeente uit heterogene
delen bestaat, voor deze afzonderlijke delen. Bevat een gemeente echter een of meer
woonkernen van meer dan 2000 inwoners dan is van deze kernen de dichtheid afzon
derlijk weergegeven en eveneens die van het omringende platteland. Dit heeft het
eigenaardige gevolg dat dit platteland (dus zonder de kern) op de kaart een veel
geringere dichtheid vertoont dan een naburige gemeente met een kern van minder
dan 2000 inwoners, waarvan de bevolking als het wäre over de gehele gemeente is
uitgesmeerd. Hoewel dit een onrealistisch efifect is, heeft de redactie gemeend dit
interessante experiment toch in de atlas te moeten opnemen (fig. 7 links; men ver-
gelijke de dichtheid van de gemeente Bergen met die van Koedijk, of Heiloo met
Limmen).
Er is reeds vaak betoogd dat een bevredigender beeld van de bevolkingsdichtheid
is te verkrijgen door vooraf geografisch en economisch homogene gebieden te om-
grenzen en de dichtheid te berekenen uit de, blijkens een stippenkaart, daar wonen
de bevolking (wright 1936, fawcett 1934, pannekoek 1952, imhof 1962). Voor
het bepalen van dergelijke homogene gebieden is echter een grondige geografische
kennis van het gebied nodig (een schetsmatig voorbeeld is fig. 7 rechts). Dergelijke
kaarten zijn bijvoorbeeld gepubliceerd van Portugal (lautensach 1932), Bengalen
(geddes 1937), Griekenland (ogilvie 1943) en in fraaiere vorm van West-Duitsland
(meynen 1956), waar 350 geografisch homogene gebieden zijn onderscheiden.
Toch zijn ook met deze methode de moeilijkheden nog niet overwonnen. In een
zuiver agrarisch gebied zal men uiteraard de dorpen en hun bjjbehorende landbouw-
grond samen nemen en hiervan de dichtheid bepalen. Maar wat te doen als de be-
womng door de bodemgesteldheid op duidelijke stroken is geconcentreerd (in een
dal bijvoorbeeld, of in het geval van fig. 7, rechts, op de strandwallen van de Lange-
dijk en Heiloo-Limmen en in de strook Schoorl-Bergen-Egmond)? Samenvoeging
met de tussenliggende agrarische grond zou dit patroon verloren doen gaan. Het
zal van de schaal van de kaart afhangen welke weg de kartograaf hier moet volgen.
Bij een kleinere schaal geldt hetzelfde voor de kleine Steden die als markteentrum
Thematische kaarten in de Atlas van Nederland
K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift II (1968)