m
punten, waarvan de coördinaten bekend waren en buiten zieht van land met
behulp van de richting waarin werd gevaren en de tijd gedurende welke met een
bepaalde snelheid werd gestoomd (gegist bestek). De plaats op aarde, uitgaande
van een bekende afgevaren positie is nl. een funetie van richting, snelheid en tijd.
De onzekere factor hierin is de getijstroom, waarvoor zo nauwkeurig mogelijk
werd gecorrigeerd.
De drie voor een hydrografische opneming belangrijke coördinaten X, Y en Z
dienen immer met een hogere nauwkeurigheid te worden gemeten dan de gebruiker
van de zeekaart kan bereiken.
De toepassing van het (continu registrerende) echolood sinds 1935 verhoogde
de nauwkeurigheid en snelheid van het opnemingswerk aanzienlijk. Een zwakke
schakel bleef buiten zieht van land nog de bepaling van de coördinaten X, Y.
Na 1945 werd een thans in de Noordzee algemeen gebruikt elektronisch plaats-
bepalingssysteem ingevoerd. Met dit systeem kan de gebruiker der zeekaarten
nauwkeurig zijn positie, buiten zieht van land bepalen.
Aangezien de bestaande zeekaart berustte op vooroorlogse opnemingen verloor
deze aldus door genoemde, voor een ieder toegankelijke, nauwkeurige plaats-
bepalingsmethode plotseling aan waarde. Dit bleek bijvoorbeeld uit rapporten van
schepen die meldden dat de 'Bruine Bank', een in noordzuid richting lopende
smalle rüg tussen Egmond en Lowestoft met een minste diepte van ongeveer 16
meter, zieh omstreeks een zeemijl westelijker dan de gekaarteerde positie bevond.
Een heropneming van de Noordzee werd nu dringend nodig. Gezien de grote
achterstand in revisie opnemingswerk ontstaan door de tweede wereldoorlog, werd
wederom eerst aangevangen met de heropneming van de toegangen tot de havens.
Bovendien was de Noordzee nog niet geheel bevaarbaar wegens mijnengevaar.
Eerst in 1953 kon een aanvang worden gemaakt met opnemingen verder buiten
de kust. Een strook van gemiddeld 28 zeemijlen uit de kust werd in de jaren
1953-1960 opgenomen van de monden van de Scheide tot ter hoogte van Petten.
Dit is een totale oppervlakte van ongeveer 2000 Vierkante zeemijlen. Deze opne
mingen met moderne middelen lieten zien dat de vooroorlogse opnemingen voor
de tegenwoordige tijd volkomen onvoldoende waren.
Omstreeks 1960 dienden zieh de Supertankers aan met een diepgang van 12 meter
en hoewel dit toen nog niet viel te voorzien kon wel worden vermoed dat tank-
schepen van 100 000 ton met een diepgang van 14 meter tot de mogelijkheden
behoorden. Tevens begon de ontwikkeling van de mogelijkheden tot exploitatie
van bodemschatten in volle zee. Voor de kaartering zal dit verstrekkende gevolgen
hebben, aangezien behalve de X, Y en Z coördinaten thans ook veel meer andere
gegevens van fysische aard gewenst zullen worden. Gelukkigerwijs verschaff de-
zelfde technische vooruitgang die de exploitatie mogelijk maakt, ook de middelen
voor de kaartering.
Gezien de grote onzekerheid in de waarde der zeekaarten werd op initiatief van
de Nederlandse chef der hydrografie in 1962 in het leven geroepen de 'North Sea
Hydrographie Commission'. In deze commissie hebben zitting de chefs van de
hydrografische diensten van landen rond de Noordzee, met name Noorwegen,
Zweden, Denemarken, de Duitse Bondsrepubliek, Nederland en het Verenigd Ko-
B
De kaartering van de Noordzee
445
K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift II (1968)