voorgesteld is het een lineaire inplantingdoor een zöne of oppervlak in een kaart
is het een zonale inplanting.
Het platte vlak is continu. Zijn grootte is bijgevolg onbeperkt en zijn homogeni-
teit verplicht tot eenvormigheid van de grafische gewoonten binnen een specifiek
oppervlak.
Het platte vlak heeft een maximaal werkingsniveau. Het werkt zowel kwalitatief,
ordenend, als kwantitatief.
Het gebruik van de inplan taties in de twee dimensies van het platte vlak, duidt
men aan met het woord IMPOSITIE. Het gebruik hangt af van de betrekkingen
tussen de verschijnselen, voorgesteld in het platte vlak. Er zijn vier groepen van
zulke betrekkingen in de grafische voorstellingen te geven
1. Het verband tussen alle dementen van komponent (a) en alle dementen van
komponent (b). De constructie daarvan is een diagram. Voorbeeld: „De variatie
van de notering van het aandeel X op de beurs van Parijs". Op ieder ogenblik
(komponent: tijd) kan a priori elke prijs voorkomen (komponent: hoeveelheid
franken) en het is niet mogelijk een verband te vinden tussen twee data of tussen
twee prijzen.
2. Het verband tussen alle dementen van een komponent (niet geografisch geloca-
liseerd). De konstructie hiervan is een net. Voorbeeld: De gespreksrelatie tussen
meerdere personen rondom eenzelfde tafel. Ieder individu (van de komponent
'verschillende individuen') is verbonden met elk ander individu (van dezelfde
komponent).
3. Het verband tussen alle elementen van een komponent, geografisch gelocali-
seerd. Het net beschrijft een komponent van een geografische kaart (rivier,
weg, bijv.).
4. Het verband tussen een bepaald dement van een komponent en de lezer zelf
(verkeersteken, allerlei vormcodes, codes van industriele kleuren). Het resultaat
van dit verband valt buiten het vermögen van de grafische voorstelling. Het
treedt buiten het vlak van tekening en is een probleem van de symbooltaal
geworden, welke berust op figuratieve analogieen.
Bij het gebruik van diagrammen en netten is men vrij de dimensies van het platte
vlak te benutten, waardoor men komt tot een onderscheid tussen puntvormige,
rechtlijnige, cirkelvormige, orthogonale en polaire imposities en aanzichten die
leiden tot verschillende constructie-typen, die gekenmerkt kunnen worden door
constructieschema's.
B. De variabelen van de derde dimensie variables retiniennes
We noemen de elevatie het gebruik van de zes variabelen buiten die van het platte
vlak. Bijv. een kwaliteitsverschil tussen twee Steden zal op een kaart voorgesteld
kunnen worden door een variatie in grootte, structuur, tint, kleur, orientatie, vorm,
of door een kombinatie van verschillende van deze variaties. Het kwaliteitsverschil
is hier de variabele van de derde dimensie. De grafische voorstelling doet een
beroep op deze variabelen van de derde dimensie zodra we komen aan de derde
komponent van een informatie doch geen enkele van deze variabelen bezit alle
waarnemingseigenschappen, zoals het platte vlak ze bezit. Men moet dus hun
werkingsniveau kennen en van ieder variabele bovendien het bereik.
190
De grafische taal en de kartografie
K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift\lll 1969) Nr. 2