visuele waarneming. In de meeste gevallen is het verschil in tijdsobservatie tussen
een doeltreffende konstructie en een andere, zeer sterk uitgesproken en kan soms
meer dan een uur bedragen.
De konstructieregels bestaan uit waarnemingen (konstateringen) die resulteren
in de keuze van de meest doeltreffende variabelen. De doeltreffendheid hangt
samen met de gemakkelijkheid waarmee de lezer iedere stap zet in het lezen van een
tekening.
Het komplex waarnemingen dat leidt tot de konstructieregels vormt de theorie
van het beeld. Deze theorie is opgebouwd uit 5 punten
1De slappen van het lectuurproces
Een tekening lezen wil zeggenhet min of meer snel overgaan van de ene in een
andere denkhandeling.
a. De uitwendige identifikatiewelke komponenten worden hier behandeld? De
voorgestelde begrippen uit het denkbeeld moeten gekoncretiseerd worden.
b. De inwendige identifikatie: door welke veranderlijken worden de komponenten
uitgedrukt? Bij voorbeeldde hoeveelheden door de vertikale dimensie van het
platte vlak, de tijd door de horizontale dimensie.
Deze denk-handelingen vormen de schakel tussen het grafische systeem en
de andere Systemenze worden aangevuld met de tekst, titels en legenda's of
door de figuratieve analogieen van vorm en kleuren. Deze twee stappen zijn
onontbeerlijk en gaan steeds aan het vatten van de eigenlijke informatie vooraf.
c. De waarneming van de oorspronkelijke verbanden: „Welke is de prijs van het
aandeel X, op die bepaalde datum?" Deze waarneming is steeds het gevolg van
een vraag, die bewust gesteld wordt of niet. Welke zijn de vragen die men vooraf
aan een informatie mag stellen?
2. De mogelijke vragen. De lectuurniveaus
a. In het voorbeeld zijn twee typen van vragen mogelijk: Welke koers heeft aan
deel X op een bepaalde datum? Op welke datum is een bepaalde koers bereikt?
Het blijkt dus dat er in een informatie evenveel typen van vragen mogelijk zijn
als het aantal aanwezige komponenten. Deze vragen die door een enkel element
van de komponent ingeleid worden en tot een enkel verband leiden, behoren
tot het niveau van de elementaire lectuur.
b. De vragen ingeleid door een groep dementen van de komponent, bijv. „Welke
is de evolutie van de prijs binnen de eerste drie dagen?" - antwoord: „prijs-
daling". Deze vragen zijn zeer talrijk omdat men zeer verscheidene groepen
kan vormen. Het zijn de gemiddelde lectuurniveau's.
c. De vraag ingeleid door het geheel van de komponent. „Welke is de evolutie van
de prijs geweest gedurende geheel de periode?" - antwoord: „de algemene
evolutie is een stijging". Deze vragen bereiken het hoogste niveau of m.a.w.
het is de lectuur van het geheel. Dit antwoord wil heel de informatie herleiden
tot een enkele relatie tussen de verschillende komponenten. Men kan zeggen:
- Er zijn zoveel typen van vragen in een informatie als er komponenten zijn.
- In ieder vragentype zijn er drie lectuurniveau's: het elementaire niveau, het
gemiddelde niveau, en het niveau van het geheel.
192
De grafische taal en de kartografie
K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift III 1969) Nr. 2