Voordat men tot de voorstelling komt is het dus mogelijk binnen de terminologie van komponenten en hun bereik, een lijst op te stellen van konkrete vragen die een lezer zieh zou kunnen stellen bij een bepaalde informatie; m.a.w. een lijst van alle onderwerpen die de informatie kan behandelen. Zo nodig kan de informatie een meer beperkte lijst maken van vragen die een ogenblikkelijk visueel antwoord verlangen. Deze analyse kan ook verklaren waarom, voor een gegeven tekening, de meningen kunnen verschillen in die zin dat men enerzijds vragen stelt die in de lijst van de ogenblikkelijke antwoorden vallen of anderzijds vragen waarop het antwoord slechts het resultaat kan zijn van een reeks opeenvolgende waarnemingen. Maar wat is in feite een ogenblikkelijk antwoord? Wat is een beeld? 3. Definitie van het beeld De waarneming van de oorspronkelijke verbanden, door een vraag bepaald, be- staat uita. een inleidende identifikatie„op die datum?"b. een verbandeen punt c. een eindidentifikatie: het antwoord „zoveel franken". Deze waarneming sluit in dat het oog de ingangsdatum van alle andere data kan isoleren, en gedurende een ogenblik van de waarneming slechts een enkele of meerdere verbanden (maar dan ook allemaal) ziet, die bepaald zijn door de inlei dende identifikatie. Tijdens dat ogenblik moet het oog een abstraktie maken van alle andere verbanden. Dit is de visuele selectie. We noemen het beeldde signifikante visuele vorm die waarneembaar is in een minimum tijd. Zo we dit aannemen komt het woord BEELD overeen met het woord 'vorm in de vormtheorie, met 'pattern' en 'Gestalt', met 'image'. Andere konstrukties dan juist dat beeld maken het niet mogelijk alle verbanden te verenigen in een enkel waarnemingsogenblik. Het geheel der verbanden, gedefinieerd door bepaalde vragen, verschijnt slechts in het geheugen van die lezer, die de som kan maken van de beeiden welke hij achtereenvolgens heeft moeten selecteren. Het is dus vanzelfsprekend dat de meest afdoende konstrukties die zijn waarin iedere vraag, welke ook het type en het niveau zij, een antwoord krijgt in een enkel ogenblik van de waarneming; dus wanneer een enkel antwoord ligt in een enkel beeld. (Men mag het woord 'beeld' of m.a.w. de visuele eenheid van de waar neming niet verwarren met 'de figuur'. Deze laatste is de schijnbare en denk beeidige eenheid, bepaald door een lineaire omlijsting of door een geografisch kader, welke op het blad papier zijn afgebeeld). 4. De konstruküe van het beeld: het beeld laat drie veranderlijken toe Een beeld wordt gevormd door drie homogene en geordende veranderlijken; deze zijn de twee dimensies van het platte vlak en een veranderlijke van deze derde dimensie. (Elevatie). De konstructieregels zetten de redacteur ertoe aan de twee dimensies van het platte vlak te gebruiken, waarbij hij als derde dimensie een veranderlijke kiest: bijv. de grootte, de waarde of de struktuur, enz. Men mag dus besluiten dat iedere infor matie met maximaal drie komponenten door een beeld kan voorgesteld worden. Het is nodig en voldoende dat de konstruktieregels in acht genomen worden. In dat geval zal het antwoord in een beeld vervat zijn en zal er slechts een waarne mingsogenblik nodig zijn, wat ook het type of het niveau van de vraag zij. Aldus mögen we zeggen dat de grafische voorstelling een beeld is. De grafische taal en de kartografie 193 K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift III (1969) Nr. 2

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografie | 1969 | | pagina 9