zijn tot nu toe in grote getale geproduceerdtot het ontwerpen van kaarten, die de verschillende aspecten der industrie in hun onderlinge samenhang en wisselwerking weergeven en die bovendien de relatie tot fysisch-geografische-, historische- en sociale factoren in beeld brengen, is het tot nu toe slechts in een gering aantal ge- vallen gekomen. Voor die terughoudendheid bestaan verschillende redenen. Ten eerste bestaat onder geografen vaak een zekere schroom om een kartografische uit- drukking te geven aan relaties waarvan het bestaan wel wordt aangenomen, doch die zieh moeilijk laten kwantificeren en waarvan de werking dus niet met exaetheid kan worden voorgesteld. Men vreest veelal in de kaart uitspraken te doen die als een onbewijsbare bewering of suggestie kunnen worden beschouwd. Anderzijds zijn de kartografische problemen bij de weergave van dergelijke ingewikkelde relatie- patronen vaak zö groot, dat dit mede het uitblijven van dergelijke kaarten verklaart. In een Studie Gedanken zur kartographischen Synthese1 ontwikkelt otremba een reeks van criteria voor synthetische kaarten op verschillende gebieden der thema tische kartografie, daaronder ook de industrie. Voor deze formuleert hij, aan de hand van de als voorbeeld genomen textielindustrie in noord-west Europa een 'program van eisen' waaraan een synthetische kaart zou moeten voldoen. Hij onder- scheidt criteria ontleend aan de topografische ondergrond, aan de fysisch-geografi sche gegevenheden (waterhuishouding), voorts een reeks genetische factoren (tra- ditionele textielgebieden, handelswegen, importsteden en produetiepunten, centra van revolutionnaire bewegingen). Uit de groep van functionele factoren noemt otremba de huidige importhavens van grondstoffen, de fabricagepunten van hulp- stoffen, de vervlechting der moderne ondernemingen en hun relaties tot de kapi- taalmarkten. Als het eigenlijke thema (waarbij alle tot dusver genoemde factoren als achtergrond- of neventhema's moeten meeklinken) beschouwt otremba de struetuur der textielindustrie, voorgesteld onder de aspecten van het aantal werk- nemers, omzet, eventueel aandeel aan het bruto-nationaal produet. Bovendien dient de industrie niet als op zichzelf staand te worden behandeld, doch moet zij worden voorgesteld „in Verbindung mit der gesamten Industriewirtschaft. Sie ist deshalb auch kartographisch zu dieser in eine geeignete Relation zu bringen, wobei man an die Beziehung zur nächst höheren Einheit, das ist die Konsumgüterindus trie, oder zu gesamten Industrie denken muss". Dit is een zeer ambitieus programma, waarvan otremba zelf toegeeft dat het aan voorbeelden voor een dergelijke behandeling nog vrijwel ontbreekt8. Men zou zelfs de vraag kunnen stellen of het huidig arsenaal aan kartografische uitdruk- kingsmiddelen thans reeds omvangrijk en veelzijdig genoeg is om dergelijke veel- eisende taken bevredigend te vervullen en vooral of de 'grafische beeldtaal' hiervoor conceptueel en struetureel reeds voldoende ontwikkeld is. 9 298 NOTEN 1. preobrazensky, A. i., Ökonomische Kartographie. Gotha 1956, p. 140. 2. witt, w., Thematische Kartographie. Hannover 1967, p. 114. 3. arnberger, e., Handbuch der thematischen Kartographie. Wien 1966, pp. 64 vv. 4. ARNBERGER, E., t.a.p., p. 332. 5. witt, w., t.a.p., p. 79. 6. PREOBRAZENSKY, A. I., t.a.p., p. 133. 7. otremba, e., Gedanken zur kartographischen Synthese. In: Intern. Jahrbuch für Kartographie, VII. 1968. Zürich 1968. K.N.A.G. Geografisch Tiidschrift III (1969) Nr. 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografie | 1969 | | pagina 10